202305193/1/V3.
Datum uitspraak: 25 september 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 7 augustus 2023 in zaken nrs. NL23.16992 en NL23.16994 in het geding tussen:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], mede voor hun minderjarige kinderen,
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluiten van 9 juni 2023 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 7 augustus 2023 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M.B. van den Toorn-Volkers, advocaat te Made, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
Beoordeling van het hoger beroep
1. De in de enige grief opgeworpen rechtsvraag of de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij voor Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan heeft de Afdeling bij uitspraak van 13 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3411, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, die hier van overeenkomstige toepassing zijn, vloeit voort dat de grief slaagt. Conclusie hoger beroep en bespreking beroepsgrond
2. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist.
2.1. De vreemdelingen hebben betoogd dat overdracht aan Kroatië praktisch niet mogelijk is, vanwege de premature geboorte op 12 mei 2023 van hun dochter die nog verzorging ontving op de couveuseafdeling van het ziekenhuis. De staatssecretaris heeft er in zijn verweerschrift echter op gewezen dat tijdens het gesprek met de Dienst Terugkeer en Vertrek op 5 juli 2023 is gebleken dat de dochter van de vreemdelingen inmiddels was ontslagen uit het ziekenhuis. Ook wijst de staatssecretaris er terecht op dat er geen medische stukken zijn overgelegd waaruit aannemelijk wordt dat de overdracht vanwege haar gezondheid niet zou kunnen plaatsvinden. De vreemdelingen hebben dit niet bestreden. Dat hun dochter ten tijde van de zitting nog onder medische begeleiding stond, leidt niet tot een ander oordeel. Ook hieruit volgt namelijk, zonder nadere onderbouwing, niet dat de overdracht feitelijk niet mogelijk was. Verder is daarbij nog van belang dat de staatssecretaris er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit mag gaan dat de vreemdelingen in Kroatië passende medische zorg voor hun dochter kunnen krijgen. Het is aan de vreemdelingen om aannemelijk te maken dat zij in Kroatië geen toegang hebben tot medische voorzieningen of dat Nederland het meest aangewezen land is voor de behandeling van hun dochter. Dat hebben zij niet gedaan. De beroepsgrond faalt.
3. Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg van 7 augustus 2023 in zaken nrs. NL23.16992 en NL23.16994;
III. verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2023
347-1017