ECLI:NL:RVS:2023:3585

Raad van State

Datum uitspraak
22 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
202202724/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdelingen tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen, geboren in 1944 en 1952, die de Eritrese nationaliteit bezitten. Zij hebben in 2017 Eritrea verlaten met een uitreisvisum en zijn Nederland binnengekomen met een Schengenvisum. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 16 februari 2022 hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De rechtbank Den Haag heeft op 28 april 2022 de beroepen van de vreemdelingen ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep hebben ingesteld.

De vreemdelingen stellen dat zij bij een vrijwillige terugkeer naar Eritrea als illegale uitreizigers zullen worden beschouwd, omdat zij niet meer over hun Eritrese paspoorten beschikken. De staatssecretaris heeft in zijn verweer aangegeven dat de Eritrese autoriteiten beschikken over een database waarin wordt bijgehouden dat een uitreisvisum is afgegeven, en dat de vreemdelingen bij terugkeer kunnen aantonen dat zij legaal zijn uitgereisd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vreemdelingen niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij terugkeer in de negatieve aandacht van de autoriteiten komen te staan.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De beslissing is genomen op 22 september 2023, waarbij de rechters de argumenten van de vreemdelingen niet overtuigend genoeg vonden om de eerdere uitspraak te vernietigen.

Uitspraak

202202724/1/V2.
Datum uitspraak: 22 september 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 28 april 2022 in zaken nrs. NL22.2921 en NL22.2923 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 16 februari 2022 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 28 april 2022 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. H.C. van Asperen, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft op verzoek van de Afdeling nadere schriftelijke inlichtingen gegeven.
Overwegingen
1.       De vreemdelingen zijn geboren in 1944 en 1952 en vormen een echtpaar. Zij hebben de Eritrese nationaliteit. In 2017 hebben ze Eritrea verlaten met een uitreisvisum en zijn ze Nederland ingereisd met een Schengenvisum. Het geschil in hoger beroep gaat vooral over de vraag of de Eritrese immigratieautoriteiten de vreemdelingen bij vrijwillige terugkeer naar Eritrea als illegale uitreizigers zullen beschouwen, omdat ze stellen dat ze niet meer over hun Eritrese paspoorten beschikken.
2.       De vreemdelingen klagen in de eerste grief over het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat zij bij vrijwillige terugkeer naar Eritrea geen problemen te verwachten hebben van de Eritrese autoriteiten, vooral omdat zij Eritrea legaal zijn uitgereisd. Ze voeren aan dat ze niet meer beschikken over hun paspoorten en daardoor geen visum met uitreisstempel kunnen tonen bij aankomst op het vliegveld van Asmara, waardoor ze door de Eritrese immigratieautoriteiten zullen worden gezien als illegale uitreizigers. Ze wijzen erop dat uit het Algemeen ambtsbericht Eritrea van november 2020 blijkt dat de Eritrese autoriteiten terugkerende Eritreeërs screenen op de luchthaven.
2.1.    In mei 2022 is een nieuw algemeen ambtsbericht over Eritrea (hierna: het AA 2022) verschenen. De Afdeling heeft de staatssecretaris gevraagd nadere schriftelijke inlichtingen te geven en daarbij de inhoud van het AA 2022 te betrekken.
2.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat de vreemdelingen niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij vrijwillige terugkeer naar Eritrea in de negatieve aandacht van de autoriteiten komen te staan. Redengevend voor dit oordeel is de inhoud van de nadere reactie van de staatssecretaris. De staatssecretaris heeft in zijn nadere reactie gewezen op het Algemeen ambtsbericht Eritrea 2010, paragraaf 3.4.4.7, waarin is vermeld dat de Eritrese autoriteiten beschikken over een database waarin wordt bijgehouden dat een uitreisvisum is afgegeven. Volgens de staatssecretaris kunnen de Eritrese autoriteiten daarom nagaan dat de vreemdelingen in 2017 Eritrea legaal zijn uitgereisd, als de vreemdelingen bij terugkeer hierover worden ondervraagd. Verder heeft de staatssecretaris in zijn schriftelijke reactie laten weten dat hij bereid is de vreemdelingen een uitdraai van het Schengenvisumregistratiesysteem te verstrekken als bij navraag bij de Eritrese autoriteiten blijkt dat het nodig is om te bevestigen dat ze met een visum Nederland zijn ingereisd. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat de omstandigheid dat de vreemdelingen destijds met een visum Nederland zijn ingereisd een indicatie vormt dat ze legaal zijn uitgereisd. Uit het Country of Origin Information Report over Eritrea van het European Asylum Support Office van 2019, p. 44, volgt namelijk dat aanvragers van een uitreisvisum in Eritrea een geldig inreisvisum moeten overleggen van het land van bestemming. Daarnaast heeft de staatssecretaris, onder verwijzing naar het AA 2022, p. 54, erop gewezen dat de vreemdelingen ten tijde van hun uitreis in 2017 niet meer de dienstplichtige leeftijd hadden, waardoor de kans dat zij bij terugkeer in de negatieve aandacht van de autoriteiten komen te staan kleiner is. De grief slaagt niet.
3.       Wat de vreemdelingen in grief 2 hebben aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. H.J.M. Baldinger en mr. J.H. van Breda, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Graat
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2023
307-1003