Uitspraak
Datum uitspraak: 30 januari 2023
BESTUURSRECHTSPRAAK
lid van de enkelvoudige kamer
Raad van State
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 29 september 2022. De vreemdeling had een asielaanvraag ingediend, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 4 juli 2022 was ingewilligd. Echter, de staatssecretaris had niet vastgesteld dat er een bestuurlijke dwangsom was verbeurd. De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond, waarop de vreemdeling hoger beroep instelde, vertegenwoordigd door mr. M. Grigorjan, advocaat te 's-Hertogenbosch.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 30 januari 2023 uitspraak gedaan. Het hoger beroep leidde niet tot vernietiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden, zoals bedoeld in artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarom werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.
De uitspraak is gedaan met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank zonder verdere motivering. De zaak betreft belangrijke aspecten van het bestuursrecht en vreemdelingenrecht, met name de behandeling van asielaanvragen en de toepassing van bestuurlijke dwangsommen.