ECLI:NL:RVS:2023:3568
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op asielaanvraag
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank Den Haag had eerder, op 12 juli 2022, het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak een besluit te nemen. Tevens werd er een dwangsom van € 100,00 per dag opgelegd, met een maximum van € 7.500,00, voor het niet tijdig nemen van dit besluit.
De staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.P. Heinrich, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.W.J.L. Loonen, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden.
De Afdeling heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn vastgesteld op € 418,50, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 september 2023.