202202410/1/R2.
Datum uitspraak: 20 september 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Kerkrade,
2. [appellant sub 2], wonend te Kerkrade,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Kerkrade,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 26 januari 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Rolduckerveld" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Stichting Wonen Zuid, [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2023, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door mr. T. Thijssen, bijgestaan door mr. B. Jussen en T. van der Velden, zijn verschenen. Verder is ter zitting Stichting Wonen Zuid, vertegenwoordigd door mr. R. Bassie, advocaat te Rotterdam, vergezeld door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Stichting Wonen Zuid en HEEMWonen willen samen met de gemeente Kerkrade de woonwijk Rolduckerveld herstructureren. Ten behoeve van deze ontwikkeling zullen 455 woningen en een kerkgebouw gesloopt worden. Daar komen 367 nieuwe woningen voor in de plaats. Het plan dat in deze procedure voorligt maakt het mogelijk om de beoogde woningen te realiseren.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] kunnen zich niet vinden in het plan. Zij vrezen dat de toename aan verkeersbewegingen leidt tot onveilige verkeerssituaties en een zwaardere belasting van hun woningen.
Crisis- en herstelwet
2. Op deze zaak is de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw) van toepassing. Artikel 1.6a van de Chw bepaalt dat na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer kunnen worden aangevoerd. De Afdeling zal daarom alleen de gronden bespreken die zijn aangevoerd in de beroepschriften. Nieuwe gronden die daarna, zoals in de nadere stukken of tijdens de zitting, zijn aangevoerd, laat de Afdeling buiten beschouwing.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Zienswijzennota
4. [appellant sub 2] betoogt dat de raad in de "Nota van Zienswijzen en ambtshalve wijzigingen bestemmingsplan Rolduckerveld" (hierna: de zienswijzennota) ten onrechte niet heeft gereageerd op de aanvulling van zijn zienswijze die hij op 24 januari 2022 heeft ingediend.
4.1. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Het ontwerpplan heeft vanaf 18 maart 2021 zes weken ter inzage gelegen voor het indienen van zienswijzen. [appellant sub 2] heeft de aanvulling van zijn zienswijze twee dagen voor de vaststelling van het plan, en dus ruim na afloop van de zienswijzenperiode, ingediend. Het kan de raad daarom niet kwalijk worden genomen dat er in de zienswijzennota niet meer is gereageerd op deze aanvulling. Bovendien heeft de raad toegelicht dat hij kennis heeft genomen van de aanvulling en deze bij de besluitvorming heeft meegenomen, maar dat het niet heeft geleid tot een wijziging van het plan.
Het betoog slaagt niet.
Geen nieuw bestemmingsplan nodig
5. [appellant sub 2] stelt dat het voor het bouwen van nieuwe woningen niet nodig is om een nieuw bestemmingsplan vast te stellen. Volgens hem is het op grond van het geldende bestemmingsplan "Kerkrade Oost III" mogelijk om de woningen te realiseren aan de Directeur Schrijnenstraat. Dat deze locatie in het plan dat voorligt als groene wig een verbinding vormt tussen het Berenbos en het stadspark, is volgens [appellant sub 2] onjuist, omdat de locatie omringd is met hoge gebouwen en drukke wegen.
5.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat, los van de vraag of de bouwvlakken en de verkaveling van het bestaande bestemmingsplan geschikt zijn voor de realisatie van nieuwe, duurzame en levensloopgeschikte woningen, het niet wenselijk is om woningen te realiseren op de locatie waar [appellant sub 2] op wijst. De invulling van deze locatie als groene wig is namelijk een belangrijke structuurdrager van het plan. Een verdere verdichting van dit gebied is vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk.
De invulling van deze locatie als groene wig is bovendien van belang voor de wens om de beleving van het omliggende landschap te versterken. Deze wens krijgt in het plan direct invulling in de oostelijke richting. Het laten vervallen van de Roderlandbaan is geen realistische optie, omdat deze weg een belangrijke rol heeft binnen de verkeersstructuur. Bovendien vormt de weg vanwege de deels verdiepte ligging ter hoogte van het noordelijke deel van het plangebied geen onacceptabele belemmering voor de beleving van het omliggende landschap in oostelijke richting. Dat geldt ook voor de toevoeging van de geplande gebouwen langs de zuidelijke rand van de groene wig. Volgens de raad is er daarom wel degelijk aanleiding om te voorzien in de groene wig tussen de Directeur Geurtsstraat en de Directeur Schrijnenstraat. Het is ook de wens om op termijn in westelijke richting verbinding te maken met het stadspark en het Anselerbeekdal. Met dit plan wordt een belangrijke stap gezet vanuit het Berenbos in het oosten, richting het stadspark in het westen. Bij eventuele herontwikkelingen in het gebied tussen Rolduckerveld en het stadspark zal verdunning en het sluitend maken van de groene verbinding volgens de raad ook een belangrijk uitgangspunt zijn. Dat de verbinding niet in één keer met het voorliggende plan wordt gerealiseerd, vormt volgens de raad geen aanleiding om daar bij dit plan niet aan vast te houden.
5.2. In wat [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad het plan niet redelijkerwijs heeft kunnen vaststellen. Dat de beoogde groene wig aan de Directeur Schrijnenstraat op zichzelf niet voldoende is om de gewenste verbinding tussen het Berenbos en het stadspark te realiseren, betekent niet dat de raad er niet voor heeft mogen kiezen om deze locatie als groene wig in te vullen. Met het realiseren van de groene wig is immers een belangrijke stap gezet voor het verwezenlijken van de gewenste verbinding. De stelling van [appellant sub 2] dat de groene wig niet gerealiseerd kan worden vanwege de voetafdruk van het appartementengebouw en de parkeerplaatsen die voorzien zijn in de groene wig, volgt de Afdeling niet. Met de raad is de Afdeling van oordeel dat de voetafdruk van het appartementengebouw en de parkeerplaatsen in relatie tot het oppervlak van de te realiseren groene wig zodanig beperkt is, dat niet gezegd kan worden dat het gebouw en de parkeerplaatsen ertoe leiden dat de groene wig verloren gaat. Ook na de realisatie van het gebouw en de parkeerplaatsen bestaat er voldoende substantiële ruimte voor de groene wig.
Het betoog slaagt niet.
Herontwikkeling van de kerk
6. [appellant sub 2] betoogt dat herontwikkeling van de kerk aan de Directeur van der Mühlenlaan mogelijk was. Volgens hem is daar zelfs een uitgewerkt plan voor ingediend. Hij stelt daarnaast dat er ten onrechte is nagelaten om aan een ieder de gelegenheid te bieden om mee te dingen naar de koop van de grond waarop de kerk is gevestigd. Daarbij wijst hij op het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778 (hierna: het Didam-arrest). 6.1. De raad heeft in het verweerschrift toegelicht dat er géén concreet en uitgewerkt plan voor de herontwikkeling van de kerk is ingediend, laat staan een plan dat past binnen de kaders die voor de herontwikkeling van het gebied zijn gesteld en waarvan de haalbaarheid concreet is onderzocht en aangetoond. Hoewel hergebruik van leegstaande gebouwen de voorkeur heeft boven nieuwbouw, is een herontwikkeling van de kerk naar een nieuwe functie niet uitvoerbaar gebleken. Er is er daarom voor gekozen om het kerkgebouw te slopen. Volgens de raad heeft de kerk ook geen dusdanige unieke stedenbouwkundige of architectonische waarde dat het behoud van de kerk doorslaggevend had moeten zijn bij de afweging of het plan voorziet in een nieuwe kwalitatief goede invulling van het plangebied en of wordt voorzien in een goede ruimtelijke ordening.
Daarnaast heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat er in dit geval niet in strijd is gehandeld met het Didam-arrest. Op basis van objectieve, toetsbare en redelijke criteria is Wonen Zuid de enige serieuze gegadigde die voor een grondoverdracht in aanmerking komt. Zij heeft namelijk een grondpositie in het gebied. Ook zijn er afspraken gemaakt over het over en weer ruilen van gronden. Daarnaast worden bestaande compensatieafspraken nagekomen met de herontwikkeling. Bovendien is de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan volgens de raad niet afhankelijk van de vraag of de uitgifte van de betreffende grond in strijd is met het Didam-arrest, omdat het bestemmingsplan niet regelt door welke gegadigde het moet worden uitgevoerd. Daarbij verwijst hij naar de uitspraken van de Afdeling van 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1157, 15 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1679 en 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1992. 6.2. In het Didam-arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat uit het gelijkheidsbeginsel voortvloeit dat: "een overheidslichaam dat het voornemen heeft een aan hem toebehorende onroerende zaak te verkopen, ruimte moet bieden aan (potentiële) gegadigden om mee te dingen naar deze onroerende zaak indien er meerdere gegadigden zijn voor de aankoop van de desbetreffende onroerende zaak of redelijkerwijs te verwachten is dat er meerdere gegadigden zullen zijn. In dat geval zal het overheidslichaam met inachtneming van de hem toekomende beleidsruimte criteria moeten opstellen aan de hand waarvan de koper wordt geselecteerd. Deze criteria moeten objectief, toetsbaar en redelijk zijn. Het gelijkheidsbeginsel brengt ook mee dat het overheidslichaam, teneinde gelijke kansen te realiseren, een passende mate van openbaarheid moet verzekeren met betrekking tot de beschikbaarheid van de onroerende zaak, de selectieprocedure, het tijdschema en de toe te passen selectiecriteria. Het overheidslichaam moet hierover tijdig voorafgaand aan de selectieprocedure duidelijkheid scheppen door informatie over deze aspecten bekend te maken op zodanige wijze dat (potentiële) gegadigden daarvan kennis kunnen nemen."
6.3. Over het betoog dat het plan in strijd is met het Didam-arrest, overweegt de Afdeling het volgende. Daargelaten of uit wat [appellant sub 2] heeft aangevoerd zonder meer kan worden geconcludeerd dat niet aan de vereisten uit het Didam-arrest is voldaan, betekenen de eventuele gevolgen van dit arrest voor de koopovereenkomst tussen de gemeente Kerkrade en Wonen Zuid, die in deze procedure bij de bestuursrechter niet ter beoordeling staan, niet op voorhand dat het plan als zodanig niet uitvoerbaar is. Een bestemmingsplan regelt immers niet door welke gegadigde het moet worden uitgevoerd. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad op voorhand had moeten inzien dat het bestemmingsplan niet kan worden uitgevoerd zonder dat daarvoor benodigde gemeentelijke gronden in strijd met het gelijkheidsbeginsel, zoals nader is uitgewerkt in voormeld arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021, aan Wonen Zuid worden of zijn verkocht.
6.4. Over het betoog van [appellant sub 2] dat er een concreet initiatief voor de herontwikkeling van de kerk was ingediend, overweegt de Afdeling dat de raad heeft toegelicht dat er geen concreet initiatief bij hem bekend is. [appellant sub 2] heeft tijdens zitting, desgevraagd, ook niet kunnen wijzen op een dergelijk concreet initiatief dat aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad het voorliggende plan niet vast heeft mogen stellen. De stelling dat een architect uit Heerlen geïnteresseerd was in de herontwikkeling in de kerk, is daarvoor onvoldoende.
6.5. Gelet op wat hiervoor is overwogen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het voorliggende plan niet redelijkerwijs heeft kunnen vaststellen.
Het betoog slaagt niet.
Verkeer
7. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vrezen dat het aantal verkeersbewegingen op de Directeur van der Mühlenlaan onaanvaardbaar zal toenemen door de nieuwe woningen en de afsluiting van de Directeur Cortenstraat. [appellant sub 1] voert aan dat de toename aan verkeersbewegingen ervoor zorgt dat het voor kinderen minder veilig is om naar de basisschool te lopen. [appellant sub 1] vreest daarnaast dat de realisatie van twee parkeerplaatsen tegenover zijn woning zorgt voor meer parkeerbewegingen, waardoor zijn kinderen meer risico lopen tijdens het spelen. [appellant sub 2] voert aan dat de toename aan verkeersbewegingen leidt tot een onaanvaardbare belasting van zijn woning. Dit geldt te meer, omdat het kruispunt van de Directeur van der Mühlenlaan en de nieuw aan te leggen weg, waarmee het noordelijke deel van het plangebied ontsloten wordt, tegenover zijn woning is gesitueerd.
[appellant sub 1] en [appellant sub 2] voeren verder aan dat de afsluiting van de Directeur Cortenstraat ervoor zorgt dat buurtbewoners om moeten rijden om de supermarkt, het Berenbos of de Roderlandbaan te bereiken. Volgens [appellant sub 1] zal de uitstoot aan CO2 toenemen als gevolg van het omrijdend verkeer. [appellant sub 2] stelt dat de omweg voorkomen kan worden door de Directeur Cortenstraat aan te laten sluiten op de Roderlandbaan.
7.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare toename aan verkeersbewegingen. Zowel de Directeur Cortenstraat als de Directeur van der Mühlenlaan zijn ingericht als een erftoegangsweg met een maximale snelheid van 30 km/u. Deze wegen kunnen een verkeersintensiteit van ongeveer 4.000 verkeersbewegingen per etmaal veilig verwerken. Uit het "Verkeersmodel Parkstad Limburg 2030" blijkt dat op de Deken Deutzlaan in 2030 ongeveer 231 verkeersbewegingen per etmaal zullen plaatsvinden. Het aantal verkeersbewegingen op deze straten zal als gevolg van de ontwikkeling, inclusief de afsluiting van de Directeur Cortenstraat, met minimaal 393 tot maximaal 477 verkeersbewegingen per etmaal toenemen. Dit betekent dat er, rekening houdend met een tweejarige autonome groei van 2%, in 2032 in totaal 633 tot 717 verkeersbewegingen per etmaal zullen plaatsvinden. Er wordt dus ver onder de grens van 4.000 verkeersbewegingen per etmaal gebleven. Overigens heeft de raad tijdens de zitting toegelicht dat er bij de berekening van de toename aan verkeersbewegingen geen rekening is gehouden met de positieve effecten van de afname van het aantal woningen in het plangebied en de sloop van het kerkgebouw. De raad heeft verder toegelicht dat de nieuwe wegen zullen voldoen aan de gangbare dimensies en principes voor een duurzaam veilig wegontwerp, waardoor ook de verkeersveiligheid wordt geborgd en de aanleg en het gebruik van de parkeerplaatsen niet tot verkeersonveilige situaties zullen leiden.
De raad heeft ook toegelicht dat er tussen 10 juni 2021 en 16 juli 2021 een proefafsluiting heeft plaatsgevonden waarbij verkeerstellingen zijn uitgevoerd op de Directeur van der Mühlenlaan. Daarna is de Directeur Cortenstraat weer opengesteld en zijn er opnieuw tellingen uitgevoerd. De tellingen zijn uitgevoerd voor het verkeer in de richting van de Zonstraat. Om de tegengestelde richting te kunnen bepalen is een factor van 1,5 toegepast. Deze marge van extra verkeer in de tegengestelde richting is op geen enkele weg binnen de gemeente terug te zien en is daarom erg ruim. De resultaten van de proefafsluiting zijn weergegeven in het onderzoeksrapport van 14 september 2022. Uit de tellingen blijkt dat het gemiddelde aantal verkeersbewegingen op de Directeur van der Mühlenlaan door de sluiting van de Directeur Cortenstraat van 289 verkeersbewegingen per etmaal toeneemt tot 435 verkeersbewegingen per etmaal.
Daarnaast heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat door de afsluiting van de Directeur Cortenstraat een deel van het verkeer een beperkt langere route moet afleggen niet doorslaggevend is geweest om de afsluiting los te laten. Het verkeer vanuit het noordelijke deel van het plangebied zal via de Directeur van der Mühlenlaan richting de Zonstraat ontsloten worden. Het is wenselijk dat doorgaand verkeer gebruik maakt van de gebiedsontsluitingswegen, zoals de Zonstraat. Volgens de raad is het niet wenselijk om de Directeur Cortenstraat aan te laten sluiten op de Roderlandbaan. Het verkeer van het zuidelijke deel van Chevremont rijdt in de bestaande situatie via de Zonstraat en de Albertuslaan naar de Roderlandbaan. Deze wegen fungeren als gebiedsontsluitingswegen en zijn daar ook op ingericht. Indien de Directeur Cortenstraat aangesloten wordt op de Roderlandbaan zal het verkeer van het zuidelijke deel van Chevremont via de Directeur van der Mühlenlaan en de Directeur Cortenstraat naar de Roderlandbaan rijden. Die toename aan verkeersbewegingen is vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid en een goede ruimtelijke ordening echter niet wenselijk, omdat de Directeur van der Mühlenlaan en de Directeur Cortenstraat niet als gebiedsontsluitingswegen maar als erftoegangswegen zijn ingericht en fungeren.
Tot slot heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare toename van CO2-emissies. In paragraaf 4.4 van de plantoelichting is toegelicht dat het plan niet in betekende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Voor CO2 bestaan geen wettelijke kaders in relatie tot een goede ruimtelijke ordening. Door de herontwikkeling van het plangebied, waarbij gasgestookte woningen worden vervangen door gasloze woningen, is er echter sprake van een positief effect op de uitstoot van CO2, aldus de raad.
7.2. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare toename aan verkeersbewegingen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de Directeur van der Mühlenlaan en de Directeur Cortenstraat zijn ingericht als erftoegangswegen met een maximale snelheid van 30 km/u, die 4.000 verkeersbewegingen per etmaal veilig kunnen verwerken. Uitgaande van een worstcase scenario neemt het aantal verkeersbewegingen op deze wegen toe tot 717 verkeersbewegingen per etmaal. Dit betekent dat het aantal verkeersbewegingen op deze wegen ook na realisering van de voorziene ontwikkeling ruim onder de grens van 4.000 verkeersbewegingen per etmaal blijft. Gelet op de beperkte toename aan verkeersbewegingen, heeft de raad zich ook redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat de toename van de verkeersbewegingen niet leidt tot verkeersonveilige situaties, een onaanvaardbare toename van CO2-emissies of een onaanvaardbare belasting van de woning van [appellant sub 2]. Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 1] dat het gebruik van de twee parkeerplaatsen tegenover zijn woning zal leiden tot onaanvaardbare overlast in de vorm van inschijnende koplampen en verkeersonveilige situaties, overweegt de Afdeling het volgende. De gevreesde lichthinder wordt veroorzaakt door het gebruik van twee parkeerplaatsen aan de overkant van de straat tegenover de woning van [appellant sub 1] en niet door, bijvoorbeeld, een uitrit of een zijstraat die tegenover zijn woning is gesitueerd. Het gebruik van de twee parkeerplaatsen en de daarmee gepaard gaande inschijnende koplampen zijn passend bij de woonomgeving. De raad heeft zich daarom redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare lichthinder in de vorm van inschijnende koplampen. Wat betreft de vrees van [appellant sub 1] voor verkeersonveilige situaties als gevolg van het gebruik van de twee parkeerplaatsen tegenover zijn woning, overweegt de Afdeling dat de twee parkeerplaatsen en het gebruik daarvan op zichzelf niet zorgen voor een zodanige aantasting van de verkeersveiligheid, dat de raad het plan redelijkerwijs niet heeft kunnen vaststellen. De Afdeling overweegt tot slot dat het betoog van [appellant sub 1] dat de beoogde parkeerplaatsen niet gerealiseerd kunnen worden, omdat de middenberm in de Directeur van der Mühlenlaan niet tot het plangebied hoort, niet kan slagen omdat de middenberm, anders dan [appellant sub 1] stelt, wel binnen de begrenzing van het plangebied gelegen is.
De betogen slagen niet.
Stikstof
8. [appellant sub 2] stelt dat de realisatie van de nieuwe woningen leidt tot meer uitstoot van stikstof dan in het geval dat de bestaande bebouwing zou worden behouden.
8.1. Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
8.2. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.
8.3. De bepalingen in de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. De Afdeling overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.51, volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. 8.4. [appellant sub 2] woont echter op een afstand van ongeveer 5,95 km van het dichtstbij zijn woning gelegen Nederlandse Natura 2000-gebied en op een afstand van ongeveer 1,2 km van het dichtstbij zijn woning gelegen Duitse Natura 2000-gebied. Deze afstanden zijn te groot om verwevenheid tussen zijn belang bij een goed woon- en leefklimaat en het algemene natuurbelang dat de Wnb beoogt te beschermen aan te nemen. Gelet hierop staat het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb in de weg aan een vernietiging van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan vanwege de beroepsgrond over stikstof van [appellant sub 2].
Het betoog slaagt niet.
Strijd met uitspraak van de Afdeling uit 2006
9. [appellant sub 2] stelt dat de raad de uitspraak van de Afdeling van 18 oktober 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AZ0343, ten onrechte naast zich heeft gelegd. Volgens hem dient de raad als gevolg van deze uitspraak onder meer de oorspronkelijke wegenstructuur te herstellen en de bomen te herplanten. 9.1. De Afdeling stelt vast dat de uitspraak waar [appellant sub 2] naar verwijst, gaat over de ontwikkeling van de "Brede School". Los van de vraag of de uitspraak de raad ertoe verplicht om de oorspronkelijke wegenstructuur te herstellen en de bomen te herplanten, overweegt de Afdeling dat de ontwikkeling was voorzien op percelen die buiten het plangebied zijn gelegen. Alleen al daarom is de uitspraak van 18 oktober 2006 naar het oordeel van de Afdeling niet relevant voor deze procedure.
Het betoog slaagt niet.
Strijd met de woningmarktprogrammering
10. [appellant sub 2] stelt dat het plan in strijd is met de "Herstructureringsvisie voor de woningvoorraad Parkstad Limburg (2009)" (hierna: de Herstructureringsvisie) die in de plantoelichting van het bestemmingsplan "Kerkrade Oost I 1e herziening" is weergegeven. Daarin staat namelijk dat het woningbestand in Kerkrade tussen 2017 en 2030 met 2.570 woningen moet afnemen. Dit aantal zal niet worden gehaald, omdat het plangebied het enige verdunningsgebied is dat in deze periode ontwikkeld wordt. Bovendien heeft de raad nagelaten om een getalsmatige visie te ontwikkelen.
10.1. Door de raad is toegelicht dat het bestemmingsplan "Kerkrade Oost I 1e herziening" geen betrekking heeft op het plangebied. Het is volgens de raad onjuist dat er alleen binnen het voorliggende plan een reductie van de woningvoorraad kan en zal plaatsvinden. Ook bij veel andere herontwikkelingen binnen Kerkrade vindt namelijk een reductie van de woningvoorraad plaats. Daarnaast heeft de raad toegelicht dat de regionale woningmarktprogrammering van Parkstad Limburg in feite de getalsmatige visie is die [appellant sub 2] mist. In die woningmarktprogrammering leggen gemeenten binnen de subregio Parkstad Limburg in onderling overleg hun woningbouwplannen vast, rekening houdend met de bestaande woning- en planvoorraad, hun transformatieopgave en de meest recente inzichten ten aanzien van de groei of juist de krimp van het aantal inwoners en het aantal huishoudens. Het voorliggende plan past binnen die woningmarktprogrammering, zo stelt de raad.
10.2. In wat [appellant sub 2] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat er sprake is van strijd met de Herstructureringsvisie. Daarbij neemt de Afdeling in acht dat in paragraaf 3.4.3 van de plantoelichting is toegelicht dat met het plan invulling wordt gegeven aan een verdunning door transformatie, waarmee een kwaliteitsslag wordt geleverd aan moderne, duurzame nieuwbouw na de sloop van verouderde woningen. Het feitelijk aanwezige aantal woningen binnen het plangebied neemt ten opzichte van de situatie in januari 2022 af van 455 naar 367 woningen. Daarnaast neemt de plancapaciteit ten opzichte van het bestemmingsplan "Kerkrade Oost III" af met 348 woningen. Gelet hierop heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat het planvoornemen bijdraagt aan de doelstelling binnen het verdunningsgebied. In de enkele stelling dat de raad heeft nagelaten om een getalsmatige visie te ontwikkelen, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor de vernietiging van dit plan, nu de Afdeling niet is gebleken van een verplichting op grond waarvan de raad een getalsmatige visie had moeten opstellen.
Het betoog slaagt niet.
Reservering van bouwtitels
11. [appellant sub 2] stelt dat de reservering van 45 bouwtitels voor Wonen Zuid op 8 maart 2022 is vervallen.
11.1. De Afdeling overweegt dat door de raad is toegelicht dat de 45 bouwtitels waar [appellant sub 2] op wijst niet zijn ingezet voor het plan dat in deze procedure voorligt. Dit betekent dat de status van de reservering niet van belang is voor het voorliggende plan.
Het betoog slaagt niet.
Glas-in-loodramen
12. Over de stelling van [appellant sub 2] dat de gemeente de glas-in-loodramen van de kerk onvoldoende zorgvuldig heeft verwijderd en opgeslagen, overweegt de Afdeling dat dit betoog geen betrekking heeft op het plan zelf, maar op de uitvoering daarvan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in de uitspraak van 1 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1956, maken uitvoeringsaspecten geen onderdeel uit van het besluitvormingsproces over de ruimtelijke keuze en hoeven zij daarom niet te worden betrokken bij de vaststelling van het plan. Zij zijn bij de beoordeling van het besluit tot vaststelling van het plan dan ook niet het onderwerp van toetsing door de Afdeling. In de stelling van [appellant sub 2] ziet de Afdeling geen bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om tot een andere conclusie te komen. Het betoog slaagt niet.
Soortenbescherming
13. [appellant sub 2] stelt dat hij bezwaar heeft gemaakt tegen de ontheffing van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb).
13.1. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. De raad mag het plan echter niet vaststellen indien en voor zover hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
13.2. De Afdeling overweegt dat het enkele feit dat [appellant sub 2] bezwaar heeft gemaakt tegen de ontheffing onvoldoende is voor het oordeel dat de raad op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Overigens heeft de raad tijdens de zitting toegelicht dat de ontheffing inmiddels onherroepelijk is.
Het betoog slaagt niet.
Geen spoedeisend belang
14. Over het betoog van [appellant sub 2] dat de raad geen spoedeisend belang heeft bij het realiseren van de beoogde woningen, overweegt de Afdeling dat het ontbreken van een spoedeisend belang in het kader van de bodemprocedure geen reden vormt voor de vernietiging van het plan.
Het betoog slaagt niet.
Herhalen en inlassen stukken
15. Waar [appellant sub 2] voor het overige verzoekt om zijn zienswijze en de in andere procedures ingediende stukken als herhaald en ingelast in het beroepschrift te beschouwen, overweegt de Afdeling dat in de zienswijzennota is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 2] heeft in beroep geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist, dan wel onvolledig is. In wat [appellant sub 2] in zoverre heeft aangevoerd, bestaat dan ook geen aanleiding voor de vernietiging van het bestreden besluit.
Conclusie
16. De beroepen zijn ongegrond.
17. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.W.L. van der Heijden, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van der Heijden
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2023
884