ECLI:NL:RVS:2023:3546

Raad van State

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
20 september 2023
Zaaknummer
202301778/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van asbestverwijdering door het college van burgemeester en wethouders van Asten

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [appellant], een inwoner van Heusden, en het college van burgemeester en wethouders van Asten. Het college had op 21 september 2022 een last onder dwangsom opgelegd aan [appellant] om asbesthoudende platen, die achter zijn tuinhuisje waren aangetroffen, te laten verwijderen door een gecertificeerde asbestverwijderaar. Deze platen waren afkomstig van het dak van een kippenren en waren tijdens een controle op 13 mei 2019 ontdekt. Ondanks dat de platen begin juli 2023 zijn verwijderd, betwistte [appellant] de bevoegdheid van het college om handhavend op te treden, stellende dat hij artikel 10.1 van de Wet milieubeheer niet had overtreden.

De Afdeling overwoog dat het college terecht handhavend had opgetreden, omdat [appellant] de asbesthoudende platen niet binnen de wettelijk vereiste termijn had afgevoerd. Het college had de last onder dwangsom terecht gebaseerd op zowel de Wet milieubeheer als het Asbestverwijderingsbesluit 2005. [appellant] voerde aan dat hij de platen zelf mocht verwijderen, maar de Afdeling oordeelde dat de platen door beschadigingen niet meer als hechtgebonden konden worden beschouwd, waardoor de uitzondering voor zelfverwijdering niet van toepassing was. De Afdeling verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond en bevestigde de beslissing van het college.

De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van milieuwetgeving en de verantwoordelijkheden van eigenaren van onroerend goed met betrekking tot asbestverwijdering. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden, en de uitspraak werd gedaan door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

Uitspraak

202301778/1/R4.
Datum uitspraak: 20 september 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Heusden, gemeente Asten,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Asten,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2022 heeft het college [appellant], onder oplegging van een dwangsom, onder meer gelast om een partij asbesthoudende platen, opgeslagen achter het tuinhuisje bij zijn woning aan de [locatie] in Heusden, gemeente Asten, door een gecertificeerde asbestverwijderaar te laten verwijderen.
Bij besluit van 14 februari 2023 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar, onder aanvulling van de wettelijke grondslag en de motivering van de opgelegde last, ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 augustus 2023, waar het college, vertegenwoordigd door P. Hoefnagels en M. Kruis, is verschenen.
Overwegingen
1.       [appellant] woont aan de [locatie] in Heusden. Hij exploiteert op het agrarische perceel bij zijn woning een paardenhouderij. Tijdens een controle van de inrichting op 13 mei 2019 is achter het tuinhuisje aan de achterzijde van de woning een stapel asbesthoudende golfplaten aangetroffen. De platen waren afkomstig van het dak van een kippenren. Begin juli 2023 is de stapel platen verwijderd door een gecertificeerde asbestverwijderaar.
1.1.    Bij het besluit van 21 september 2022 heeft het college, voor zover in deze procedure van belang, aan [appellant] een last onder dwangsom opgelegd vanwege het bewaren van de asbesthoudende golfplaten achter het tuinhuisje. De last houdt in dat [appellant] de platen moet laten verwijderen door een gecertificeerde asbestverwijderaar.
Bij het besluit op bezwaar van 14 februari 2023 heeft het college deze last in stand gelaten, waarbij het de wettelijke grondslag en de motivering heeft aangevuld. Hierbij heeft het college aan de last ten grondslag gelegd dat het bewaren van het asbesthoudend materiaal in strijd is met artikel 10.1 van de Wet milieubeheer en met artikel 7, aanhef en onder g, van het Asbestverwijderingsbesluit 2005.
2.       [appellant] stelt dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden vanwege overtreding van artikel 10.1 van de Wet milieubeheer, omdat hij dat artikel niet heeft overtreden door het bewaren van de asbesthoudende platen op zijn perceel. Volgens hem leveren de platen geen gevaar op voor de gezondheid of het milieu, zullen zij daar geen nadelige gevolgen voor hebben en hoeft er niet te worden gevreesd dat zich asbestvezels zullen verspreiden.
2.1.    Het college heeft aan de last ten grondslag gelegd dat het bewaren van de stapel asbesthoudende platen niet alleen in strijd is met artikel 10.1 van de Wet milieubeheer, maar ook met artikel 7, aanhef en onder g, van het Asbestverwijderingsbesluit 2005. In artikel 7, aanhef en onder g, van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 is bepaald dat opgeslagen verwijderd asbest binnen twee weken na het vrijkomen ervan moet worden afgevoerd.
2.2.    Aangezien de stapel platen al op 13 mei 2019 is aangetroffen, staat vast dat [appellant] de platen niet binnen twee weken na het vrijkomen ervan heeft afgevoerd. Daarmee staat vast dat hij artikel 7, aanhef en onder g, van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 heeft overtreden. Alleen al daarom was het college bevoegd om handhavend op te treden tegen de aanwezigheid van de stapel asbesthoudende platen.
Het betoog faalt.
3.       Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. [appellant] heeft niet aangevoerd dat er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan het college had moeten afzien van handhavend optreden.
4.       [appellant] stelt dat hij de asbesthoudende platen zelf mag verwijderen op grond van artikel 6, in samenhang met artikel 4, derde lid, aanhef en onder a, van het Asbestverwijderingsbesluit 2005, omdat de platen hechtgebonden zijn en de oppervlakte van de platen niet meer dan 35 m2 bedraagt, namelijk slechts 15 m2. Hij voert aan dat het college hem daarom ten onrechte heeft gelast om de asbesthoudende platen door een gecertificeerde asbestverwijderaar te laten verwijderen.
4.1.    Voor zover hier van belang, moeten asbesthoudende platen die zijn ingedeeld in risicoklasse 2 of 2A op grond van artikel 6, gelezen in samenhang met artikel 4, derde lid, aanhef en onder a, van het Asbestverwijderingsbesluit 2005, worden afgevoerd door een gecertificeerde asbestverwijderaar, tenzij het gaat om de verwijdering van geschroefde, asbesthoudende platen waarin de asbestvezels hechtgebonden zijn en de oppervlakte van de te verwijderen asbesthoudende platen maximaal 35 m2 per kadastraal perceel bedraagt.
4.2.    In het besluit van 21 september 2022 staat dat tussen de stapel intacte golfplaten meerdere gebroken en beschadigde stukken liggen. In het controlerapport van 8 december 2022 staat dat de stapel 19 platen bevat, waarvan het oppervlak per plaat niet eenduidig kan worden vastgesteld door de beschadigingen van de platen. Het totale oppervlak van de partij platen wordt geschat op ten minste 15 m2. In het rapport van de asbestinventarisatie van 28 april 2023, dat het college bij zijn verweerschrift heeft gevoegd, staat dat de platen worden ingedeeld in risicoklasse 2.
Op foto’s van de asbesthoudende platen, die als bijlage waren gevoegd bij een eerder besluit van 6 mei 2021, is te zien dat het gaat om een rommelige stapel verweerde platen die beschadigingen bevatten en waarvan op verschillende plekken stukken zijn afgebroken. Door deze beschadigingen en breuken kunnen asbestvezels verspreiden en zijn de asbestvezels in de platen dus niet meer volledig hechtgebonden, ook al zijn de platen gemaakt van op zichzelf wel hechtgebonden materiaal. Dit betekent dat de uitzondering van artikel 4, derde lid, aanhef en onder a, van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 niet van toepassing is, zodat [appellant] de platen niet zelf mocht verwijderen. Het college heeft hem daarom terecht gelast om de asbesthoudende platen door een gecertificeerde asbestverwijderaar te laten verwijderen. Nu niet voldaan is aan de eerste voorwaarde van artikel 4, derde lid, aanhef en onder a, van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 komt de Afdeling niet toe aan de beoordeling van het betoog van [appellant] dat de oppervlakte van de platen niet meer dan 35 m2 bedraagt.
Het betoog faalt.
5.       Het beroep is ongegrond.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kors
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2023
687-1077