ECLI:NL:RVS:2023:3516
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 19 september 2023 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling en zijn referent tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf, die op 25 augustus 2020 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was gedaan. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen, waarna de vreemdeling en referent bezwaar maakten. Dit bezwaar werd op 18 maart 2021 ongegrond verklaard. Vervolgens werd het beroep dat zij tegen deze beslissing instelden door de rechtbank op 15 februari 2022 eveneens ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerden de vreemdeling en referent aan dat er wel degelijk sprake was van een beschermenswaardig familie- of gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Raad van State oordeelde echter dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er geen dergelijk leven bestond. De rechtbank had de verklaringen en overgelegde stukken in hun onderlinge samenhang beoordeeld, wat de Raad van State bevestigde.
De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.