ECLI:NL:RVS:2023:3509

Raad van State

Datum uitspraak
15 september 2023
Publicatiedatum
15 september 2023
Zaaknummer
202204482/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijheidsbeperkende maatregel en overplaatsing naar Handhavings- en Toezichtlocatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 30 juni 2022 de beroepen van de vreemdeling tegen besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond heeft verklaard. De vreemdeling was op 28 april 2022 overgeplaatst naar de Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, en op 29 april 2022 was hem een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.E.M. Later, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 15 september 2023 uitspraak gedaan. De rechtbank had geoordeeld dat de vrijheidsbeperkende maatregel niet in hoger beroep kon worden aangevochten, omdat er geen sprake was van een eerlijk proces. De Afdeling heeft dit oordeel bevestigd en verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van het hoger beroep met betrekking tot de vrijheidsbeperkende maatregel. De overige grieven van de vreemdeling, die betrekking hadden op de overplaatsing naar de HTL, werden eveneens ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd in dat opzicht bevestigd, en het COa werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van de rechtszekerheid en de procedurele waarborgen in het bestuursrecht, vooral in zaken die betrekking hebben op vreemdelingenrecht en vrijheidsbeperkende maatregelen. De Afdeling heeft de zaak in het openbaar uitgesproken, waarbij de betrokken partijen op de hoogte zijn gesteld van de beslissing.

Uitspraak

202204482/1/V1.
Datum uitspraak: 15 september 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 30 juni 2022 in zaken nrs. 22/3294 en 22/9752 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
1.       de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en
2.       het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: COa).
Procesverloop
Bij besluit van 28 april 2022 heeft het COa de vreemdeling overgeplaatst naar de Handhavings- en Toezichtlocatie (hierna: HTL) te Hoogeveen.
Bij besluit van 29 april 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdeling een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 30 juni 2022 heeft de rechtbank de tegen deze besluiten door de vreemdeling ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.E.M. Later, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       De vierde grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over een vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 56 van de Vw 2000). Hiertegen kan geen hoger beroep worden ingesteld (artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000).
1.1.    Wat de vreemdeling in dit deel van het hoger beroep aanvoert, is geen reden om het hoger beroep toch in behandeling te nemen. Het verbod op hoger beroep kan alleen worden doorbroken als er geen eerlijk proces is geweest. Dit doet zich hier niet voor.
1.2.    De Afdeling is in zoverre onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
2.       De eerste, tweede en derde grief zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank over het besluit tot overplaatsing van de vreemdeling naar de HTL. Deze grieven leiden niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.1.    Het hoger beroep is in zoverre ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt in zoverre bevestigd. Het COa hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de vrijheidsbeperkende maatregel;
II.       bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Verburg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 september 2023
574-1046