ECLI:NL:RVS:2023:3488
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 29 juli 2021 de aanvraag afgewezen en ook geweigerd om ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. Daarnaast werd ook het verzoek om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 afgewezen.
De vreemdeling had tegen deze beslissing beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 1 augustus 2022 het beroep gegrond verklaarde. De rechtbank vernietigde het besluit van de staatssecretaris en bepaalde dat er een nieuw besluit moest worden genomen met inachtneming van de uitspraak. De staatssecretaris heeft vervolgens op 15 augustus 2023 opnieuw een aanvraag van de vreemdeling afgewezen.
In het hoger beroep dat de vreemdeling heeft ingesteld, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had in haar uitspraak al voldoende gemotiveerd en de vragen die in het hogerberoepschrift zijn gesteld, zijn niet van belang voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Daarom is het hoger beroep ongegrond verklaard en wordt de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.