202305595/2/A2.
Datum uitspraak: 7 september 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
verzoeker,
en
de examencommissie Psychobiologie van de Universiteit van Amsterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 20 juli 2023 heeft de examencommissie van de Universiteit van Amsterdam het verzoek van [verzoeker] om een extra herkansing voor het onderdeel Academic Attitude van het vak Moleculaire Neurobiologie 3 afgewezen.
Tegen deze beslissing heeft [verzoeker] administratief beroep ingesteld bij het college van beroep voor de examens (het college).
De voorzitter van het college heeft een verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. [verzoeker] heeft daarop de voorzieningenrechter van de Afdeling verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 31 augustus 2023 heeft de voorzieningenrechter bij wijze van ordemaatregel een voorlopige voorziening getroffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 september 2023, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. F. Jansen, advocaat te Leiden, en de examencommissie, vertegenwoordigd door dr. C.T. Blits, bijgestaan door mr. M.M. de Roon en dr. J. Seppen, zijn verschenen. Verder was de vader van [verzoeker] aanwezig bij de zitting.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. [verzoeker] is gezakt voor het vak Moleculaire Neurobiologie 3 (hierna: het vak). Dit vak bestaat uit 6 studiepunten (EC). Hij heeft dit vak niet gehaald omdat hij voor het onderdeel Academic Attitude een onvoldoende heeft gehaald (een 2,8). Hierdoor kan hij niet beginnen met de master Biomedical Sciences.
Omdat hij toch graag van start wil gaan met deze master heeft hij op 10 mei 2023 verzocht om een vrijstelling voor het onderdeel Academic Attitude van het vak. Dit verzoek heeft de examencommissie op 8 juni 2023 afgewezen. De examencommissie geeft aan dat [verzoeker] meermalen op zijn handelen (te laat komen) is aangesproken en dat hem ook een herkansingsmogelijkheid is geboden. Die herkansingsmogelijkheid heeft hij niet benut, omdat hij hier ook te laat voor kwam.
Vervolgens heeft [verzoeker] de examencommissie op 26 juni 2023 gevraagd om hem op grond van de hardheidsclausule een extra herkansing te geven. Dit verzoek heeft de examencommissie op 20 juli 2023 afgewezen. Tegen deze afwijzing loopt een administratief beroep bij het college. Omdat de voorzitter van het college zijn verzoek om een voorlopige voorziening heeft afgewezen heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter van de Afdeling om een voorziening gevraagd. [verzoeker] wil starten met de master, waar hij voorlopig al is toegelaten in afwachting van het behalen van zijn bachelor, en geeft aan dat hij een jaar studievertraging oploopt als er geen voorziening wordt getroffen.
3. De examencommissie heeft er, gelet op het beperkte aantal plaatsen voor de betreffende master, belang bij dat [verzoeker], in afwachting van de procedure in administratief beroep, geen toegang heeft tot de master. Zoals ook op de zitting nog eens is toegelicht, is er een beperkt aantal plaatsen, waarbij er meer inschrijvingen zijn dan dat er plaatsen zijn. Verder wijst de examencommissie op het belang van gelijke behandeling tussen studenten: tot de master worden geen studenten toegelaten die hun bachelor niet hebben afgerond. Tegenover dit belang staat het belang van [verzoeker] om studievertraging te voorkomen of beperken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat vooralsnog meer gewicht moet worden toegekend aan het belang van de examencommissie dan aan het belang van [verzoeker]. Hiertoe is het volgende van belang.
[verzoeker] heeft verzocht om een tweede herkansing op basis van een hardheidsclausule. De examencommissie heeft toegelicht dat aan die clausule in principe alleen toepassing wordt gegeven bij omstandigheden die buiten de invloedssfeer van een student liggen, zoals ziekte of een ongeval. De voorzieningenrechter kan de examencommissie volgen dat het te laat komen van [verzoeker] niet zo’n omstandigheid is. Dit zou wellicht anders zijn wanneer [verzoeker] alleen bij zijn eerste herkansing te laat zou zijn gekomen, maar ook daarvoor was een patroon te zien van te laat komen, waar [verzoeker] ook door docenten op is aangesproken. Daar komt bij dat de reden die [verzoeker] aanvoert voor het te laat komen - het niet rijden van een trein waardoor hij een latere trein moest nemen - binnen zijn risicosfeer komt.
Daarbij komt dat de gronden die [verzoeker] in zijn administratief beroep naar voren heeft gebracht in essentie niet zozeer zien op de door hem gewenste tweede herkansing, maar vooral op zijn onvoldoende beoordeling van het bachelorvak Moleculaire Neurobiologie 3, als gevolg waarvan hij niet kan worden toegelaten tot de master. Omdat [verzoeker] niet is opgekomen tegen die onvoldoende beoordeling, moet daarvan echter worden uitgegaan.
De voorzieningenrechter begrijpt dat het voor [verzoeker] ingrijpend is dat hij niet met zijn master kan starten, te meer nu hij maar zes studiepunten tekort komt en verder goede studieresultaten heeft behaald, maar de examencommissie heeft toegelicht dat het wel meer voorkomt dat een student niet met een master kan starten vanwege een onvoldoende voor één vak. De voorzieningenrechter is het met de examencommissie eens dat de situatie van [verzoeker] in zoverre niet beduidend anders is dan die van andere studenten die hun bachelor niet hebben behaald om met een master te kunnen starten.
4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. Dit betekent dat de eerder getroffen ordemaatregel eindigt en dat [verzoeker] niet aan het onderwijs en de tentamens van de master kan deelnemen.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Daalder
voorzieningenrechter
w.g. Van Dokkum
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 september 2023
480-1043