202102694/1/R2.
Datum uitspraak: 6 september 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
Milieuvereniging De Groene Koepel, gevestigd te Breda,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 23 februari 2021 heeft het college het wijzigingsplan "Buitengebied, Hoge Bremberg 33c" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft De Groene Koepel beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Momavon B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Groene Koepel, het college en Momavon B.V. hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op de zitting van 24 maart 2023, waar De Groene Koepel, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door J.J. Streppel en L.W.A.M. van Beckhoven, zijn verschenen. Ook zijn op de zitting Momavon B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. E.H.E.J. Wijnen, advocaat te Tilburg, en ing. M.J. Volbeda, gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Momavon B.V. exploiteert een glastuinbouwbedrijf aan de Hoge Bremberg 33c in Etten-Leur, waar het komkommers, sla en trostomaten teelt. Het wijzigingsplan maakt een uitbreiding van het bedrijf mogelijk. Het bestemmingsplan "Buitengebied" bevat wijzigingsbevoegdheden voor een vergroting van het bouwvlak. Het bouwvlak wordt vergroot van ongeveer 3 naar 9 hectare. Hoewel het bedrijf groter wordt, leidt dit volgens het college niet tot meer uitstoot van stikstofoxiden (NOx), omdat Momavon van plan is volgens de energiebesparende principes van het zogenoemde Het Nieuwe Telen te gaan werken.
De Groene Koepel kan zich niet vinden in het wijzigingsplan. Zij vreest dat het wijzigingsplan wel zal leiden tot meer uitstoot van stikstofoxiden, wat de nabijgelegen Natura 2000-gebieden kan aantasten. Ook is het wijzigingsplan volgens haar in strijd met de wijzigingsvoorwaarden uit het bestemmingsplan "Buitengebied" en met de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: Iov).
2. De relevante bepalingen en regels die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Toetsingskader
3. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarover de wijzigingsbevoegdheid gaat in beginsel als een gegeven worden beschouwd als is voldaan aan de in het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden die in een bestemmingsplan zijn opgenomen, doet niets af aan de plicht van het college van burgemeester en wethouders om in de besluitvorming over de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, de wijziging van de oorspronkelijke bestemming gerechtvaardigd is.
De beroepsgronden
Ingetrokken beroepsgronden
4. Ter zitting heeft De Groene Koepel te kennen gegeven geen inhoudelijk oordeel meer te verlangen van de Afdeling over haar beroepsgrond dat ten onrechte gebruik is gemaakt van AERIUS calculator versie 2020, waarmee deze beroepsgrond is ingetrokken en buiten bespreking blijft.
Is het wijzigingsplan vastgesteld in strijd met de wijzigingsvoorwaarden uit het bestemmingsplan "Buitengebied"?
Hoeveel bebouwing laat het wijzigingsplan toe?
5. De Groene Koepel betoogt dat het bouwvlak groter is en meer bebouwing toelaat dan de 9 hectare die artikel 3.6.5, onder c, van de wijzigingsvoorwaarden van het bestemmingsplan "Buitengebied" toestaat. De Groene Koepel heeft de oppervlakte van het bouwvlak nagerekend met de meettool op www.ruimtelijkeplannen.nl en komt uit op een oppervlakte van 9,36 hectare.
Daarnaast is in het wijzigingsplan niet verzekerd dat in het bouwvlak maximaal 8 hectare kassen mag worden gebouwd. Uit de reactie op de zienswijze blijkt dat het college is uitgegaan van de oppervlakte van de gebouwen in de omgevingsvergunning. Hierin is 79.980 m2 aan kassen en 1 hectare aan bedrijfsgebouwen opgenomen. De regels in het wijzigingsplan staan echter toe dat het hele bouwvlak wordt volgebouwd met kassen, aldus De Groene Koepel.
5.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de oppervlakte van het bouwvlak minder is dan 9 hectare. Volgens het college is daarmee voldaan aan artikel 3.6.5, onder c, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied".
De toets aan het maximale planologische gebruik gaat volgens het college niet zo ver dat van irreële ontwikkelingen uitgegaan moet worden. Als er 9 hectare aan kassen wordt gerealiseerd, is er geen ruimte meer voor de vaste bedrijfsruimten en technische voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering. Het maximum van 8 hectare aan kassen is dus niet in de regels geborgd, maar wel feitelijk. Daarbij is er in artikel 3.6.5, onder c, van de planregels van het wijzigingsplan "Buitengebied" verzekerd dat er maximaal 8 hectare aan kassen mag worden gebouwd, aldus het college.
5.2. Het plangebied heeft in het bestemmingsplan "Buitengebied" de gebiedsaanduiding ‘zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 2’. In artikel 3.6.5, onder c, van de wijzigingsvoorwaarden uit dat bestemmingsplan is bepaald dat op gronden met deze aanduiding een bouwvlak is toegestaan van maximaal 9 hectare, waarop maximaal 8 hectare kassen gebouwd mag worden. Het college heeft in de nadere stukken screenshots bijgevoegd van berekeningen die zijn gemaakt in het tekenprogramma Microstation. Uit deze screenshots volgt dat de oppervlakte van het bouwvlak 88.311 m2 bedraagt. Het college heeft hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat de oppervlakte van het bouwvlak minder is dan 9 hectare. Op dit punt is het wijzigingsplan dus in overeenstemming met de wijzigingsvoorwaarde in artikel 3.6.5, onder c, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied".
In artikel 1 van de planregels van het wijzigingsplan is bepaald dat de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied" van overeenkomstige toepassing zijn op het wijzigingsplan. In de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied" is in artikel 3.2.3, aanhef en onder b, onder 2˚, bepaald dat op de gronden met de aanduiding ‘zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 2’ het bouwvlak volledig met kassen mag worden bebouwd. Na de vaststelling van het wijzigingsplan geldt dit artikel als bouwregel, en niet artikel 3.6.5, onder c. Omdat het wijzigingsplan toestaat dat het bouwvlak volledig bebouwd wordt, is het dus mogelijk dat er binnen het bouwvlak meer dan 8 hectare aan kassen wordt gebouwd. Alleen al om deze reden is het wijzigingsplan, wat van de feitelijke invulling ook zij, op dit punt vastgesteld in strijd met de wijzigingsvoorwaarde in artikel 3.6.5, onder c, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied".
Het betoog slaagt.
Leidt het wijzigingsplan tot een fysieke verbetering van landschappelijke kwaliteit?
6. De Groene Koepel betoogt dat het wijzigingsplan niet leidt tot een fysieke verbetering van landschappelijke kwaliteit, terwijl dit is vereist in artikel 3.6.5, onder i, van het bestemmingsplan "Buitengebied" en artikel 3.9 van de Iov. Aan dit vereiste is tegemoet gekomen door onder meer in een overeenkomst met de gemeente vast te leggen dat Momavon een storting van € 44.316 doet in het Groenfonds van de gemeente Etten-Leur. Volgens De Groene Koepel had de naleving van deze overeenkomst geborgd moeten worden in het plan.
Daarnaast is op grond van artikel 3.6.5, onder i, van de wijzigingsvoorwaarden in het bestemmingsplan "Buitengebied" vereist dat het bedrag wordt gebruikt voor versterking van de kwaliteiten van het plangebied, maar is het voor derden niet inzichtelijk hoe het geld besteed zal worden. Omdat niet duidelijk is hoe de landschapsverbetering plaats zal gaan vinden, is het ook niet duidelijk of de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied, aldus De Groene Koepel.
6.1. Het college stelt zich op het standpunt dat er wordt voldaan aan de wijzigingsvoorwaarde in artikel 3.6.5, onder i, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied" en aan artikel 3.9 van de Iov. Allereerst wordt er voldaan aan deze vereisten door de landschappelijke inpassing, die in de planregels is vastgelegd met een voorwaardelijke verplichting. In aanvulling hierop volgt uit artikel 3.6.5, onder h, laatste zin, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied" en uit de Beleidsregels landschappelijke inpassing gemeente Etten-Leur 2016 dat de initiatiefnemer ook verplicht is om een financiële bijdrage te leveren die wordt gebruikt voor kwaliteitsverbetering van het buitengebied. Het bedrag is vastgesteld op € 44.316 en is al betaald. De kwaliteitsverbetering zal dus gaan plaatsvinden, maar op een ander moment en op een andere locatie, aldus het college.
6.2. Ter zitting hebben het college en Momavon toegelicht dat de storting in het Groenfonds is vastgelegd in een overeenkomst zoals bedoeld in artikel 6.24 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro). De Iov en het bestemmingsplan "Buitengebied" verplichten er niet toe dat de daarin opgenomen contractuele verplichtingen van Momavon ook in de planregels worden opgenomen. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het bedrag in de gemeentelijke financiële administratie is geoormerkt en dat het alleen ingezet mag worden voor de kwaliteitsverbetering van het landschap van het buitengebied, waar het bestemmingsplan "Buitengebied" betrekking op heeft, in overeenstemming met artikel 3.6.5, onder h en i, van de planregels van dat bestemmingsplan. Voor zover De Groene Koepel heeft willen betogen dat het college had moeten beoordelen of het wijzigingsplan past in de ontwikkelingsrichting van het gebied zoals bedoeld in de Iov, is dat tevergeefs. De Iov geeft ten aanzien van deze ontwikkeling geen regels die gaan over de ontwikkelingsrichting van het gebied. Het college heeft terecht gesteld dat het wijzigingsplan op dit punt in overeenstemming is met artikel 3.6.5, onder i, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied" en artikel 3.9 van de Iov.
Het betoog slaagt niet.
Tussenconclusie
7. Gelet op het gebrek dat is geconstateerd in overweging 5.2, voldoet het wijzigingsplan niet aan de wijzigingsvoorwaarde in artikel 3.6.5, onder c, van de planregels het bestemmingsplan "Buitengebied". Het wijzigingsplan is daarom op dit punt vastgesteld in strijd met artikel 3.6.5, onder c, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied" in samenhang gelezen met artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro.
Heeft het wijzigingsplan significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden?
8. Uit artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb), in samenhang gelezen met artikel 2.7 van de Wnb, volgt dat een passende beoordeling moet worden gemaakt als een plan significante gevolgen kan hebben voor Natura 2000-gebieden. Dat is het geval als een plan voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling die ten opzichte van de referentiesituatie significante gevolgen kan hebben. Onder referentiesituatie wordt de feitelijke, planologisch legale situatie voorafgaand aan de vaststelling van het wijzigingsplan verstaan.
Als een plan ten opzichte van de referentiesituatie leidt tot een toename van de stikstofdepositie op reeds overbelaste stikstofgevoelige natuurwaarden in een Natura 2000-gebied, dan dienen de gevolgen van die toename voor de vaststelling van het plan verder te worden onderzocht. Als daaruit volgt dat significante gevolgen niet op voorhand op grond van objectieve gegevens kunnen worden uitgesloten (voortoets), dient een passende beoordeling te worden gemaakt. Het plan kan in dat geval worden vastgesteld als en nadat het college uit de aldus gemaakte passende beoordeling de zekerheid heeft verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zal aantasten (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:212). Heeft het college de referentiesituatie op de juiste manier vastgesteld?
9. De Groene Koepel betoogt dat het niet duidelijk is of het college in de voortoets is uitgegaan van de juiste referentiesituatie. Voor de uitbreiding heeft het bedrijf de achterliggende gronden aangekocht. Het college is ervan uitgegaan dat het feitelijke, planologisch legale gebruik van deze gronden het gebruik als weidegebied/grasland voor vee is. In het rapport ‘Memo AERIUS calculatie’ van 20 januari 2021, uitgevoerd door Compositie 5 stedenbouw bv (nu: Aveco de Bondt BV) (hierna: de AERIUS-berekeningen) dat als voortoets bij het wijzigingsplan is gevoegd, is daarom gerekend met een geschatte emissie voor dat gebruik van 19,3 kg ammoniak (NH3) per hectare per jaar. Volgens De Groene Koepel is het niet zeker dat dat getal klopt, omdat onvoldoende onderbouwd is dat die gronden inderdaad gebruikt zijn als weidegebied/grasland voor vee. Het is bijvoorbeeld ook mogelijk dat de gronden zijn gebruikt voor agrarisch natuurbeheer. Ook zijn er geen gegevens voorhanden waaruit bijvoorbeeld blijkt hoe deze gronden bemest zijn, aldus De Groene Koepel.
9.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de AERIUS-berekeningen die als bijlage bij de plantoelichting zijn gevoegd op een aantal punten onjuist zijn gebleken, waarna zij zijn aangepast (hierna: de nieuwe AERIUS-berekeningen). Ook heeft het college aan Rho Adviseurs gevraagd om de gegevens van het agrarische gebruik op het moment dat het wijzigingsplan werd vastgesteld te onderbouwen in het memo "Stikstofdepositie glastuinbouw Hoge Bremberg 33c Etten-Leur" van 25 augustus 2021 (hierna: het stikstofmemo). Dit is ook meegenomen in de nieuwe AERIUS-berekeningen. Beide rapporten dienen ter vervanging van de AERIUS-berekeningen als voortoets in de bijlage van de plantoelichting. Uit de nieuwe AERIUS-berekeningen blijkt volgens het college dat stikstofdepositie als gevolg van het wijzigingsplan niet leidt tot een significant negatief effect op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.
9.2. In het stikstofmemo is een toelichting gegeven op de referentiesituatie die is gehanteerd in de nieuwe AERIUS-berekeningen. Hierin staat onder meer dat de gronden waar de uitbreiding zou moeten plaatsvinden, in gebruik zijn bij een melkveehouderij, waardoor de gronden vooral in gebruik zijn ten behoeve van het weiden van vee. Om de gronden niet uit te putten, is een enkel perceel ervan voor vruchtwisseling in gebruik voor maïsteelt. Dit gebruik is in 2021 het feitelijke en planologisch legale gebruik van de gronden, zo staat in het stikstofmemo. Dit gebruik is echter niet met (nadere) gegevens onderbouwd. Het college heeft ter zitting toegelicht dat hier geen onderzoek naar heeft plaatsgevonden en het gebruik van de gronden is vastgesteld met behulp van een luchtfoto, die geen deel uitmaakt van het dossier. Met de enkele, onvoldoende onderbouwde, stelling dat de gronden in gebruik zijn voor het weiden van vee en de verbouw van maïs, is onvoldoende aannemelijk gemaakt wat het feitelijke en planologisch legale gebruik van de gronden is.
Het betoog slaagt.
Is het college uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden?
10. De Groene Koepel betoogt dat er geen goede beoordeling is gemaakt van de maximale mogelijkheden die het wijzigingsplan biedt. Er zijn in het wijzigingsplan geen eisen gesteld aan de stikstofemissie en/of depositie. In de AERIUS-berekeningen staat dat de bedrijfsvoering zich zal richten op telen volgens de principes van Het Nieuwe Telen en dat daarbij een energieverbruik van 29 m3 aardgas per m2 teeltoppervlak per jaar gangbaar is. In het wijzigingsplan is echter niet verplicht gesteld dat volgens deze principes wordt geteeld. De AERIUS-berekeningen gaan uit van een jaarlijks energieverbruik van 290.000 m3 aardgas per hectare glas, maar uit een rapport van Wageningen Economic Research (hierna: het WUR-onderzoek) volgt dat de gemiddelde hoeveelheid aardgasgebruik per jaar 355.000 m3 per hectare glas is. Volgens De Groene Koepel is er geen reden om aan te nemen dat bij dit wijzigingsplan niet ook van dit gemiddelde uitgegaan moet worden. Het wijzigingsplan laat zelfs toe dat er meer aardgas wordt verstookt dan dit gemiddelde. Daarbij is in de AERIUS-berekeningen ten onrechte uitgegaan van 8 hectare kassen, omdat er ook 9 hectare kassen gebouwd kan worden. Ook om deze reden kan uit de AERIUS-berekeningen niet de conclusie worden getrokken dat het wijzigingsplan niet leidt tot een toename van de stikstofemissie en/of -depositie, aldus De Groene Koepel.
10.1. Het college stelt zich op het standpunt dat door middel van het hanteren van de principes van Het Nieuwe Telen is aangetoond dat het wijzigingsplan uitvoerbaar is. Als de uiteindelijke uitvoering anders is, dient in het kader van de aanvraag op grond van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) aangetoond te worden dat de gekozen bedrijfsvoering past binnen de wettelijke kaders van de Wnb. Ook is het in het belang van het bedrijf om het energieverbruik zo laag mogelijk te houden. Het is daarom reëel om uit te gaan van de principes van Het Nieuwe Telen. De vergelijking die De Groene Koepel maakt met het gemiddelde gasverbruik van de glastuinbouw in Nederland is volgens het college onjuist. Er zijn grote verschillen in gasverbruik binnen bedrijven en teeltnormen. Voor glastuinbouwbedrijven is het van belang om het energieverbruik en het verlies van koolstofdioxide (CO2) zo laag mogelijk te houden. Ook hierom is het volgens het college reëel om uit te gaan van Het Nieuwe Telen.
10.2. De Afdeling overweegt dat in de aangepaste AERIUS-berekeningen staat dat het wijzigingsplan niet leidt tot een significant negatief effect als gevolg van stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Het wijzigingsplan leidt in de gebruiksfase tot een afname van de stikstofdepositie van 0,01 tot 0,08 mol per hectare per jaar. Ook in de aanlegfase zal er geen toename zijn van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, zo staat in de aangepaste AERIUS-berekeningen.
In de aangepaste AERIUS-berekeningen wordt voor de referentiesituatie uitgegaan van 3 hectare glastuinbouw en een standaardwaarde voor emissie van glastuinbouw van 1.004 kg stikstofoxiden per hectare kas per jaar. De stikstofemissie voor de kassen in de referentiesituatie is daarmee in totaal 3.012 kg stikstofoxiden per jaar. De ammoniakemissie voor het gebruik van de gronden achter de bestaande bebouwing is berekend op 160,80 kg per hectare per jaar. In de toekomstige situatie is uitgegaan van een bedrijfsvoering volgens de principes van het zogeheten Het Nieuwe Telen. In de aangepaste AERIUS-berekeningen staat dat uit het WUR-onderzoek volgt dat met een dergelijke bedrijfsvoering het energieverbruik kan worden verlaagd naar 29 m3 aardgas per m2 teeltoppervlak per jaar. In dit geval leidt dat tot een uitstoot van 331 kg stikstofoxiden per hectare kas per jaar, waardoor de totale jaarlijkse emissie in de toekomstige situatie 2.648 kg stikstofoxiden per jaar zal zijn, aldus de aangepaste AERIUS-berekeningen.
10.3. De Afdeling stelt voorop dat, anders dan het college naar voren brengt, de beoordeling van de gevolgen van het plan voor Natura 2000-gebieden geen onderdeel van de uitvoerbaarheidstoets is, maar dat een beoordeling zoals bedoeld in artikel 2.8 van de Wnb moet worden gemaakt voordat het wijzigingsplan wordt vastgesteld. De beoordeling of het plan afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben, en de beoordeling of de zekerheid is verkregen dat de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden niet worden aangetast, vinden niet pas plaats bij de verlening van de vergunning op grond van de Wnb (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 11 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3097) of de Wm. 10.4. Naar het oordeel van de Afdeling staat met de AERIUS-berekeningen, ook voor zover deze zijn aangepast, onvoldoende vast dat significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden op voorhand op grond van objectieve gegevens zijn uitgesloten.
De Afdeling overweegt daarover dat het college onvoldoende heeft onderbouwd waarom voor de berekening van de stikstofemissie en -depositie als gevolg van het wijzigingsplan, de toekomstige bedrijfsvoering volgens de principes van Het Nieuwe Telen en een daaruit volgend gasverbruik van 29 m3 aardgas per m2 teeltoppervlak per jaar een reëel en aannemelijk uitgangspunt is (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2022 [ECLI:NL:RVS:2022:1210], onder 6.2). Het college heeft onvoldoende onderbouwd waarom van een dergelijke niet gangbare bedrijfsvoering kan worden uitgegaan en het bedrijf de huidige manier van telen niet zal voortzetten. Ter zitting heeft het college ook erkend dat de bedrijfsvoering een minder energiezuinige wijze van telen kan betreffen. Een bedrijfsvoering volgens de principes van het Nieuwe Telen is ook niet vastgelegd in de planregels (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020 [ECLI:NL:RVS:2020:880], onder 11.2). De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat er in de planregels ook niet op een andere manier geborgd is dat de stikstofemissie en -depositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden niet hoger worden dan in de referentiesituatie. Dat het in het belang van Momavon is om het gasverbruik zo laag mogelijk te houden, is hier verder niet relevant. Over het betoog dat in de AERIUS-berekeningen, ook voor zover ze zijn aangepast, niet is uitgegaan van de juiste oppervlakte te verwarmen kassen, overweegt de Afdeling als volgt. In overweging 5.2 heeft de Afdeling geconstateerd dat het bouwvlak volledig bebouwd mag worden en het mogelijk is dat daar 9 hectare aan kassen wordt gebouwd. Aldus kan het oppervlak te verwarmen kassen ook groter zijn dan in de AERIUS-berekeningen, ook voor zover deze zijn aangepast, is aangenomen.
Gelet op deze gebreken is in de uitgevoerde AERIUS-berekeningen en in de aanpassingen daarvan ten onrechte niet uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden.
Het betoog slaagt.
Wat is de invloed van verkeer op de stikstofuitstoot?
11. De Groene Koepel betoogt dat in de AERIUS-berekeningen ten onrechte ervan is uitgegaan dat het verkeer van en naar het bedrijf over de Hilsebaan naar de A58 rijdt. Volgens De Groene Koepel ligt het niet in de rede dat al het verkeer gebruik maakt van deze route, omdat deze geen aansluiting op de A58 heeft en omdat producten veelal oostwaarts worden afgezet. Het is daarom ook mogelijk dat er verkeer over de Rithsestraat naar de A16 Breda-Antwerpen rijdt. Omdat deze route dichterbij het Natura 2000-gebied het Ulvenhoutse Bos loopt, kan het effect van de toename van verkeer groter zijn dan waarvan is uitgegaan in de AERIUS-berekeningen.
11.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de AERIUS-berekeningen op een aantal punten onjuist zijn gebleken, waarna zij zijn aangepast. In de nieuwe AERIUS-berekeningen zijn handmatig rekenpunten gelegd op 4,8 kilometer rond de bron. De werkelijke afstand tot het Natura 2000-gebied het Ulvenhoutse Bos is groter. Uit de nieuwe berekeningen blijkt dat het resultaat niet verandert, aldus het college.
De gegevens over de aanvoerroutes zijn overgenomen uit het akoestisch onderzoek dat door de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant is opgeteld. Daarin wordt aangegeven dat het aannemelijk is dat de verkeersgeneratie hoofdzakelijk vanaf de Hilsebaan via de Hoge Bremberg van en naar het bedrijf rijdt. Volgens het college gaf de informatie van de initiatiefnemer geen aanleiding om te twijfelen aan de kundigheid van de omgevingsdienst.
11.2. Ter zitting is gebleken dat het verkeer dat over de Rithsestraat rijdt een brug moet oversteken die gesloten is voor voertuigen met een aslast van meer dan 10 ton. Dat het (vracht)verkeer van en naar Momavon niet over deze weg zal rijden, is naar het oordeel van de Afdeling daarom aannemelijk. Het college mocht er daarom in de AERIUS-berekeningen van uitgaan dat het verkeer van en naar Momavon niet over de Rithsestraat rijdt.
Het betoog slaagt niet.
Tussenconclusie
12. Gelet op wat is overwogen in 9.2 en 10.4, kan uit de AERIUS-berekeningen, ook voor zover zij zijn aangepast, niet de conclusie worden getrokken dat het wijzigingsplan geen significante gevolgen kan hebben voor Natura 2000-gebieden. Het wijzigingsplan is daarom vastgesteld in strijd met de artikelen 2.7 en 2.8 van de Wnb.
Overige beroepsgronden
Is het wijzigingsplan in strijd met het gemeentelijk klimaatbeleid?
13. De Groene Koepel betoogt dat het wijzigingsplan in strijd is met de klimaatdoelstellingen van de gemeente Etten-Leur uit het Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid 2016-2018 (hierna: het Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid). Het wijzigingsplan maakt een aanzienlijke toename van de oppervlakte aan kassen mogelijk. Volgens De Groene Koepel is het daarmee aannemelijk dat de hoeveelheid gestookt gas ook zal toenemen.
Verder betoogt De Groene Koepel dat er in de plantoelichting geen aandacht is besteed aan het aspect klimaat. Dit is in strijd met artikel 3.6.5, onder f, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied", waarin staat dat een bestemmingsplan milieuhygiënisch inpasbaar moet zijn.
13.1. Het college stelt zich op het standpunt dat in de plantoelichting op alle relevante milieuaspecten is ingegaan. Al deze aspecten dragen bij aan het klimaat. Volgens het college moet er een goede balans worden gezocht tussen ruimtelijke ontwikkelingen en de effecten daarvan op klimaatverandering. Gasgestookte installaties in kassen zijn op dit moment noodzakelijk. Oplossingen zoals aardwarmte zijn volgens het college nog niet voldoende ontwikkeld en in de regio Etten-Leur geothermisch waarschijnlijk niet mogelijk. Daarbij wordt de CO2 die vrijkomt bij het stoken van gas opgenomen door de gewassen die geteeld worden in de kassen. Verder stelt milieuwetgeving eisen aan de energie-efficiëntie en de uitstoot van CO2 en stikstofoxiden van de stookinstallaties, aldus het college.
13.2. In het Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid staat dat de milieu- en duurzaamheidsambities uit de Milieuvisie zijn geëvalueerd en dat daar nieuwe tussendoelstellingen voor 2018 uit zijn voortgekomen. In het Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid zijn de projecten tot 2018 vastgelegd waarmee naar de tussendoelstellingen wordt toegewerkt, zoals een reductie van 18% op de totale CO2 uitstoot in 2018. De Groene Koepel heeft er terecht op gewezen dat er ook in staat dat Etten-Leur in 2050 een klimaatneutrale gemeente wil zijn en dat dit vooral betekent dat er ingezet moet worden op een CO2 reductie in de sectoren verkeer, industrie en energie. Dit maakt alleen nog niet dat de ontwikkeling die in dit plan mogelijk wordt gemaakt in strijd is met het beleid in het Uitvoeringsprogramma Duurzaamheid. Overigens heeft het college ter zitting toegelicht dat bij de voorbereiding van dit wijzigingsplan is aangesloten bij de Omgevingsvisie, omdat het Uitvoeringsprogramma duurzaamheid verouderd was op het moment dat het wijzigingsplan werd vastgesteld.
Het betoog slaagt niet.
Leidt het wijzigingsplan tot een aantasting van het Natuur Netwerk Brabant (hierna: NNB)?
14. De Groene Koepel betoogt dat het wijzigingsplan kan leiden tot een aantasting van het NNB. Als gevolg van het wijzigingsplan wordt een grote oppervlakte verhard en dichtgezet, wat volgens De Groene Koepel gevolgen zal hebben voor de waterhuishouding in het NNB-gebied dat in de nabijheid van het plangebied ligt. Ook leidt dit tot een afname van de opnamecapaciteit van de bodem en een afname van infiltratie van water in de bodem. Het hemelwater dat op de kassen terechtkomt, wordt opgevangen, gebruikt in de kassen en vervolgens afgevoerd uit het gebied. Er is geen onderzoek verricht naar de effecten hiervan en de verandering van de waterhuishouding die dit tot gevolg heeft in het NNB-gebied. In de Quickscan soortenbescherming van 23 februari 2020, uitgevoerd door Ecodat, die is bijgevoegd in de bijlage bij de plantoelichting, is alleen opgemerkt dat er geen sprake zal zijn van verdroging in het plangebied zelf. Er is niet ingegaan op de effecten op de natuurlijke waarden van het NNB-gebied, aldus De Groene Koepel.
14.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het wijzigingsplan niet zal leiden tot negatieve effecten op het NNB. Het plangebied ligt in een door de provincie aangewezen zogenoemd glastuinbouw doorgroeigebied. Het college gaat ervan uit dat de provincie in de uitoefening van haar ruimtelijk beleid de relatie tussen een glastuinbouw doorgroeigebied en het NNB goed heeft afgewogen. Beide aanwijzingen zijn intussen ook overgenomen in de ontwerp-omgevingsverordening Noord-Brabant, waarmee nogmaals door de provincie is bevestigd dat er geen negatieve effecten zijn van het ene gebied op het andere gebied. Ook heeft de provincie geen opmerkingen over het wijzigingsplan gemaakt in het kader van het wettelijk vooroverleg.
Daarbij is de uitbreiding van de kassen in een andere richting dan de richting van het NNB. In de huidige situatie wordt water opgepompt uit de grond maar in de toekomst is dat volgens het college niet meer nodig. Het hemelwater dat op de kassen valt, wordt opgevangen in een nieuw aan te leggen bassin en wordt gebruikt voor de planten. Omdat het NNB-gebied hoger ligt dan zijn omgeving, loopt de stroomrichting van het oppervlaktewater van zuid naar noord. Volgens waterschap Brabantse Delta hebben activiteiten in de omgeving daarom nauwelijks of geen verdrogende effecten. In de watertoets is verder niet ingegaan op het aspect verdroging, omdat de locatie waar de uitbreiding plaatsvindt geen beschermd gebied is en geen attentiegebied. Daarom kan nu worden geconcludeerd dat er ten opzichte van de huidige situatie geen sprake zal zijn van verdroging, aldus het college.
14.2. In artikel 3.16, eerste lid, van de Iov is de externe werking van het NNB geregeld. Dit betekent dat, ook al ligt het plangebied niet in het NNB, er duidelijkheid verkregen moet worden of het plan negatieve effecten op het NNB kan hebben, zodat deze negatieve effecten beperkt of gecompenseerd kunnen worden. Voor zover het college zich op het standpunt heeft gesteld dat nader onderzoek naar het NNB niet nodig was omdat het plangebied in een glastuinbouw-doorgroeigebied en niet in het NNB ligt, is dat dus ten onrechte.
De ontwikkeling die het wijzigingsplan mogelijk maakt, kan leiden tot veel verharding (een toename van ongeveer 6 hectare) op een korte afstand van het NNB (de kortste afstand is ongeveer 25 meter). Het positieve advies van het waterschap, waarop het college in het verweerschrift en ter zitting heeft verwezen, is niet als bijlage bij het wijzigingsplan gevoegd en maakt ook geen onderdeel uit van het dossier. Uit correspondentie tussen het waterschap en het college volgt dat het waterschap op 21 augustus 2020 een negatief advies en op 6 oktober 2020 een positief advies heeft uitgebracht onder het voorbehoud dat het college in het ontwerpbestemmingsplan de kwaliteitsbuffer benoemt en het gedeelte over de gemiddelde grondwaterstand nader uitwerkt. Niet duidelijk is of dat voorbehoud in acht is genomen. Duidelijkheid hierover is nodig, onder meer om de gevolgen van het wijzigingsplan voor de waterhuishouding van het nabijgelegen NNB-gebied te kunnen beoordelen. Het wijzigingsplan is daarom op dit punt vastgesteld in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
Het betoog slaagt.
Conclusie en bestuurlijke lus,
15. Gelet op wat er is overwogen in overwegingen 7, 12 en 14.2, is het wijzigingsplan vastgesteld in strijd met artikel 3.6.5, onder c, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied" in samenhang gelezen met artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro, de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb en de artikelen 2.7 en 2.8 van de Wnb. De Afdeling zal het college opdragen om binnen 26 weken na verzending van deze uitspraak alsnog de in deze overwegingen geconstateerde gebreken te herstellen, alsmede de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd of ander besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
16. Het college moet daarvoor met inachtneming van wat is overwogen in 5.2 ervoor zorgen dat het wijzigingsplan in overeenstemming is met de wijzigingsvoorwaarde zoals vastgelegd in artikel 3.6.5, onder c, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied".
Daarnaast moet het college alsnog toereikend onderbouwen en motiveren dat op grond van objectieve gegevens is uitgesloten dat de ruimtelijke ontwikkelingen waarin het wijzigingsplan voorziet ten opzichte van de referentiesituatie niet leiden tot significante gevolgen voor stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden (zie overweging 8). Daarvoor is in de eerste plaats nodig dat het college met inachtneming van overweging 9.2 de stikstofemissie en -depositie van de feitelijk bestaande, planologisch legale situatie, voorafgaand aan de vaststelling van het wijzigingsplan in kaart brengt (de referentiesituatie). Het college moet in dat verband het agrarisch gebruik van de achterliggende gronden die het bedrijf voor de uitbreiding heeft aangekocht en waar in de referentiesituatie van uit wordt gegaan nader onderbouwen.
Verder dient met inachtneming van wat is overwogen in 10.4 de stikstofemissie en -depositie in kaart gebracht te worden van de ruimtelijke ontwikkelingen die het wijzigingsplan mogelijk maakt nadat het in overeenstemming is gebracht met artikel 3.6.5, onder c, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied". Als het college daarbij vasthoudt aan de stikstofemissies die horen bij de bedrijfsvoering volgens de principes van Het Nieuwe Telen, is het nodig dat in de planregels wordt geborgd dat de stikstofemissie en -depositie van het gehele plangebied op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden niet hoger wordt dan in de referentiesituatie (zie overweging 10.4).
Het college dient op basis van de nieuwe / nader onderbouwde uitgangspunten en eventueel aangepaste planregels te beoordelen of significante gevolgen zijn uitgesloten zodat met een voortoets kan worden volstaan. Als dergelijke gevolgen niet kunnen worden uitgesloten, dan dient het college dit aan de Afdeling mede te delen. De in deze tussenuitspraak neergelegde lusopdracht strekt niet tot het maken van een passende beoordeling.
Ten slotte moet het college met inachtneming van wat is overwogen in 14.2 toereikend onderbouwen en motiveren dat het plan geen negatieve effecten op het NNB kan hebben.
17. In de einduitspraak wordt beslist over vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur op:
- om binnen 26 weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van overweging 16 de in deze uitspraak omschreven gebreken in het besluit van 23 februari 2021 te herstellen, en
- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. C.H. Bangma en mr. H. Benek, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Hoekstra
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2023
531-980
Bijlage:
Algemene wet bestuursrecht:
Artikel 3:2 luidt:
"Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen."
Artikel 3:46 luidt:
"Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering."
Wet natuurbescherming:
Artikel 2.7 luidt:
"1. Een bestuursorgaan stelt een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, uitsluitend vast indien is voldaan aan artikel 2.8.
2. Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
3. Gedeputeerde staten verlenen een vergunning als bedoeld in het tweede lid uitsluitend indien is voldaan aan artikel 2.8.
4. Het verbod, bedoeld in het tweede lid, is niet van toepassing op projecten ten aanzien waarvan bij of krachtens enige wettelijke bepaling een besluit is vereist, indien bij of krachtens die wet is bepaald dat dat besluit uitsluitend wordt vastgesteld indien is voldaan aan artikel 2.8."
Artikel 2.8 luidt:
"1. Voor een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, of een project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, maakt het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanvrager van de vergunning, een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied.
2. In afwijking van het eerste lid hoeft geen passende beoordeling te worden gemaakt, ingeval het plan of het project een herhaling of voortzetting is van een ander plan, onderscheidenlijk project, of deel uitmaakt van een ander plan, voor zover voor dat andere plan of project een passende beoordeling is gemaakt en een nieuwe passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren over de significante gevolgen van dat plan of project.
3. Het bestuursorgaan stelt het plan uitsluitend vast, en gedeputeerde staten verlenen voor het project, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend een vergunning, indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.
4. In afwijking van het derde lid kan, ondanks het feit dat uit de passende beoordeling de vereiste zekerheid niet is verkregen, het plan worden vastgesteld, onderscheidenlijk de vergunning worden verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a.er zijn geen alternatieve oplossingen;
b. het plan, onderscheidenlijk het project, bedoeld in het eerste lid, is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
c. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.
5. Ingeval het plan, onderscheidenlijk het project, bedoeld in het eerste lid, significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied, geldt, in afwijking van het vierde lid, onderdeel b, de voorwaarde dat het plan, onderscheidenlijk het project nodig is vanwege:
a. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of
b. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.
6. Een advies van de Europese Commissie als bedoeld in het vijfde lid, onderdeel b, wordt door Onze Minister gevraagd. Het bestuursorgaan, onderscheidenlijk gedeputeerde staten doen daartoe een verzoek aan Onze Minister.
7. Compenserende maatregelen als bedoeld in het vierde lid, onderdeel c, maken onderdeel uit van het plan. De verplichting om compenserende maatregelen te treffen maakt onderdeel uit van de vergunning voor het project, bedoeld in het eerste lid, tenzij die verplichting volgt uit het programma, bedoeld in artikel 1.13a, tweede lid. Het bestuursorgaan dat het plan vaststelt meldt, onderscheidenlijk gedeputeerde staten melden de compenserende maatregelen aan Onze Minister, die de Europese Commissie van de maatregelen op de hoogte stelt.
8. Ingeval een compenserende maatregel voorziet in de ontwikkeling of verbetering van leefgebieden voor vogels, natuurlijke habitats of habitats voor soorten buiten een Natura 2000-gebied, draagt Onze Minister ervoor zorg dat deze leefgebieden of habitats een Natura 2000-gebied, of een onderdeel van een Natura 2000-gebied worden."
Wet ruimtelijke ordening:
Artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, luidt:
"Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kunnen wijzigen"
Artikel 6.24 luidt:
"Bij het aangaan van een overeenkomst over grondexploitatie kunnen burgemeester en wethouders in de overeenkomst bepalingen opnemen inzake:
a. financiële bijdragen aan de grondexploitatie alsmede op basis van een vastgestelde structuurvisie, aan ruimtelijke ontwikkelingen;
b. verrekening van schade die op grond van artikel 6.1 voor vergoeding in aanmerking zou komen.
2. Na vaststelling van een exploitatieplan nemen burgemeester en wethouders bij het aangaan van een overeenkomst over grondexploitatie het exploitatieplan in acht, met dien verstande dat de overeenkomst bepalingen kan bevatten over de uitwerking van onderwerpen uit het exploitatieplan, maar geen bepalingen kan bevatten over onderwerpen welke deel kunnen uitmaken van een exploitatieplan, maar daarin niet zijn opgenomen.
3. Van de overeenkomst wordt binnen twee weken na het sluiten daarvan door het college van burgemeester en wethouders kennisgegeven in het gemeenteblad.
4. Artikel 6.4a, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van degene die een overeenkomst heeft gesloten over grondexploitatie waarin een regeling van verhaal van planschade is opgenomen."
Interim omgevingsverordening Noord-Brabant geldend op 23 februari 2021:
Artikel 3.9 van de Iov luidt:
"1. Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.
2. Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:
a. dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of
b. de afspraken uit het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken, worden nagekomen.
3. Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:
a. de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;
b. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
c. het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
d. het wegnemen van verharding;
e. het slopen van bebouwing;
f. de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;
g. het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.
4. Ingeval er toepassing wordt gegeven aan het tweede lid onder b geldt dat een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd én over de besteding van dat fonds periodiek verslag wordt gedaan in het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken."
Artikel 3.16, eerste lid, luidt:
"In aanvulling op de Wet natuurbescherming bepaalt een bestemmingsplan dat een ontwikkeling toelaat in Stedelijk Gebied of in Landelijk Gebied, die een aantasting geeft van de ecologische waarden en kenmerken in het Natuur Netwerk Brabant, dat de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten worden gecompenseerd, overeenkomstig artikel 3.22 Compensatie."
Bestemmingsplan "Buitengebied, Hoge Bremberg 33":
Artikel 1 luidt:
"Op dit wijzigingsplan "Buitengebied, Hoge Bremberg 33c" van de gemeente Etten-Leur zijn van overeenkomstige toepassing de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied" (2013), zoals geldend op het moment van ter inzage legging van het ontwerp-wijzigingsplan "Buitengebied, Hoge Bremberg 33c" en vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0777.0027BUITENGEBIED-3002, met dien verstande dat de gebiedsaanduiding 'overige zone - zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 2' verwijst naar de gebiedsaanduiding 'zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 2' uit het bestemmingsplan "Buitengebied" (2013).
Bestemmingsplan "Buitengebied":
Artikel 3.2.3 luidt:
"Voor het bouwen van kassen, niet zijnde teeltondersteunende kassen, gelden de volgende regels:
a. Kassen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’.
b. De oppervlakte aan kassen mag niet meer bedragen dan 3 ha, met uitzondering van:
1. kassen ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte (m2)’ waar de oppervlakte aan kassen niet meer mag bedragen dan is aangegeven;
2. kassen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied glastuinbouw doorgroeigebied’, ‘zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 1’ en ‘zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 2’, waarbij het bouwvlak volledig met kassen mag worden bebouwd.
c. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.
d. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m.
e. De afstand tot woningen / bedrijfswoningen van derden mag niet minder bedragen dan 30 m"
Artikel 3.6.5 luidt:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bouwvlak van een glastuinbouwbedrijf ter plaatse van de aanduiding ‘glastuinbouw’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. Vergroting van het bouwvlak ten behoeve van kassen is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)'.
b. Vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 3,5 ha, waarvan maximaal 3 ha kassen.
c. In uitzondering op het bepaalde in lid a geldt dat ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied glastuinbouw doorgroeigebied’, ‘zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 1’ en ‘zoekgebied glastuinbouw vestigingsgebied 2’ vergroting van het bouwvlak is toegestaan tot een maximum van 9 ha, waarvan maximaal 8 ha kassen.
d. De vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en / of -ontwikkeling van het agrarisch bedrijf. Vooraf dient hieromtrent advies ingewonnen te worden bij een ter zake deskundige.
e. De vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak.
f. De wijziging dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn.
g. Vergroting van het bouwvlak is niet toegestaan indien dit leidt tot een toename van de stikstofemissie vanuit de betreffende inrichting, tenzij sprake is van:
1. een bestaand gebruik zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet;
2. bestaande activiteiten die stikstofemissie veroorzaken en vergund zijn;
3. bestaande activiteiten waarvoor een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is verleend;
4. een vereveningseffect, zoals bedoeld in artikel 1.
h. Er dient te worden voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing op basis van een door burgemeester en wethouders goedgekeurd beplantingsplan tot realisatie, beheer en instandhouding van de landschappelijke inpassing. Deze inspanning telt mee voor de invulling van het bepaalde onder i. Indien door de vergroting een bouwvlak ontstaat met de mogelijkheid voor meer dan 5 ha kassen, dient bovendien anderszins te worden voldaan aan het gestelde onder i.
i. De wijziging gaat gepaard met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied van dit bestemmingsplan.
j. De verwezenlijking, het behoud en het beheer van (het zoekgebied voor) een ecologische verbindingszone, ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied ecologische verbindingszone’ en / of een zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied behoud en herstel watersystemen’, worden niet belemmerd of aangetast.