ECLI:NL:RVS:2023:339
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 6 juli 2022 de aanvraag ingewilligd, maar heeft daarbij niet vastgesteld dat de vreemdeling een bestuurlijke dwangsom heeft verbeurd. De rechtbank Den Haag heeft op 13 oktober 2022 het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het besluit van 6 juli 2022 ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 26 januari 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep. De Afdeling oordeelt dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. Het hoger beroep betreft een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord, en biedt geen aanleiding om hierover anders te oordelen.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De beslissing is vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 26 januari 2023.