202105162/1/R2.
Datum uitspraak: 6 september 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellant], wonend te Zegge, gemeente Rucphen,
en
de raad van de gemeente Rucphen,
verweerder
Procesverloop
Bij besluit van 21 april 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Kom Zegge, Lage Zegstraat naast 8 te Zegge" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[bedrijf] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. Het bestemmingsplan maakt de bouw van 10 woningen mogelijk. Daarvoor wijzigt het plan de bestemming van "Agrarisch" naar "Wonen". [appellant] woont direct ten westen van het plangebied. Tussen het perceel van [appellant] en het plangebied ligt een sloot. Onderhoud van de sloot heeft in het verleden altijd machinaal plaatsgevonden aan de zijde van het plangebied, omdat de sloot vanaf de zijde van het perceel van [appellant] niet bereikbaar is door een laurierhaag en een bomenrij. De achtertuinen van de voorziene woningen grenzen direct aan de sloot, waardoor machinaal onderhoud via die zijde volgens [appellant] ook niet meer mogelijk is. [appellant] kan zich niet verenigen met het plan omdat het in strijd met een goede ruimtelijke ordening leidt tot wateroverlast op zijn perceel. In deze uitspraak gaat de Afdeling in op de vraag of het bestemmingsplan in overeenstemming met de goede ruimtelijke ordening genoeg ruimte laat voor onderhoud aan de sloot.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Wateroverlast
3. [appellant] betoogt dat het bestemmingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat onderhoud aan de sloot die naast het plangebied ligt niet goed meer mogelijk is. Dit leidt volgens hem tot wateroverlast op zijn perceel. De raad heeft dit met de gesloten anterieure overeenkomst met de nieuwe eigenaren niet goed geregeld, omdat handmatig onderhoud door de afmetingen van de sloot geen optie is. Bovendien schrijft het Algemeen onderhoudsplan watersystemen en waterkeringen 2020-2030 van het waterschap Brabantse Delta van 17 juni 2020 volgens [appellant] machinaal onderhoud voor.
3.1. De raad heeft goed gemotiveerd dat het plan niet zal leiden tot wateroverlast op het perceel van [appellant], omdat anders dan [appellant] betoogt, onderhoud aan de sloot onder het bestemmingsplan mogelijk blijft. De raad heeft zich daarbij terecht op het standpunt gesteld dat machinaal onderhoud niet is vereist. De sloot is op grond van de legger van het waterschap namelijk aangeduid als categorie B-watergang. Bij deze categorie watergangen kan onderhoud zowel machinaal als handmatig en met klein materieel plaatsvinden. Dat staat, in tegenstelling tot wat [appellant] aanvoert, op bladzijde 35, gelezen in combinatie met bladzijde 38 van het eerder genoemde Algemeen onderhoudsplan. Daarnaast heeft de sloot ook geen aangewezen beschermingszone waarbij ruimte vrij moet blijven voor machinaal onderhoud. De raad heeft er op gewezen dat de sloot, die volgens de raad en initiatiefnemer de meeste tijd van het jaar droog staat, eenvoudig met klein materieel kan worden onderhouden, hetgeen [appellant] niet heeft betwist.
3.2. Uit de keur van het waterschap Brabantse Delta en de onderliggende legger volgt bovendien dat de onderhoudsplicht voor categorie B-watergangen berust bij de eigenaren van de aan het oppervlaktewaterlichaam grenzende gronden. Deze onderhoudsplicht strekt zich uit tot de halve breedte van de watergang. Hieruit volgt dat [appellant] en de eigenaren van de voorziene woningen gezamenlijk het onderhoud aan de sloot moeten uitvoeren of mogelijk moeten maken. In dat kader heeft de raad gewezen op de akte van levering van de voorziene woningen waarbij nadere afspraken zijn gemaakt over de uitvoering van het onderhoud. Mede gelet hierop is de vrees van [appellant] voor mogelijke wateroverlast als gevolg van gebrekkig onderhoud van de sloot ongegrond.
Conclusie en proceskosten
4. Het beroep is ongegrond.
5. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ahmady-Pikart
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2023
638-1044