ECLI:NL:RVS:2023:3356
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen verlenging overdrachtstermijn aan Italië
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 29 december 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had in oktober 2022 een brief ontvangen van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat de termijn voor zijn overdracht aan Italië was verlengd met twaalf maanden, tot 19 oktober 2023. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.G. Grigorjan, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 5 september 2023 uitspraak gedaan in deze zaak. Het hoger beroep leidde niet tot vernietiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad van State oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moesten worden, zoals bedoeld in artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Daarom werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.