ECLI:NL:RVS:2023:3342

Raad van State

Datum uitspraak
4 september 2023
Publicatiedatum
1 september 2023
Zaaknummer
202200263/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling inzake afgifte artikel 9-document en ingangsdatum verblijfsrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 9 december 2021. De vreemdeling had een aanvraag ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voor de afgifte van een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen, zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Deze aanvraag werd op 24 december 2020 afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de staatssecretaris verklaarde dit bezwaar ongegrond op 5 april 2021. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 9 december 2021, waarop de vreemdeling hoger beroep instelde.

Tijdens de procedure heeft de staatssecretaris laten weten dat hij de aanvraag van de vreemdeling inmiddels had ingewilligd bij besluit van 11 april 2022. De vreemdeling handhaafde echter zijn hoger beroep, omdat hij een eerdere ingangsdatum van zijn verblijfsrecht wenste. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de vreemdeling geen belang had bij het hoger beroep, omdat de staatssecretaris niet bevoegd is om de ingangsdatum van het verblijfsrecht vast te stellen. De afgifte van het artikel 9-document kan niet terugwerken naar een eerdere datum. De vreemdeling kan een besluit over zijn verblijfsrecht zelf laten toetsen bij de rechter, maar kan met het hoger beroep niet bereiken wat hij beoogde.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het hoger beroep niet-ontvankelijk en besloot dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 4 september 2023.

Uitspraak

202200263/1/V1.
Datum uitspraak: 4 september 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 9 december 2021 in zaak nr. 21/2592 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 24 december 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 5 april 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 december 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Karkache, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend. De vreemdeling heeft daarop gereageerd.
Overwegingen
1.       De staatssecretaris heeft de Afdeling laten weten dat hij een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een artikel 9-document inmiddels heeft ingewilligd bij besluit van 11 april 2022. Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vreemdeling de Afdeling bij brief van 28 december 2022 laten weten dat hij het hoger beroep handhaaft, omdat hij daarmee een eerdere ingangsdatum van het verblijfsrecht beoogt.
2.       De Afdeling is van oordeel dat de vreemdeling geen belang bij het hoger beroep heeft. De staatssecretaris is namelijk niet bevoegd om de ingangsdatum van een rechtsreeks aan het Unierecht ontleend verblijfsrecht vast te stellen. De afgifte van een artikel 9-document kan daarom niet ook betrekking hebben op de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf (uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1145, onder 8). Uit die uitspraak, onder 8.4, volgt ook dat als de vreemdeling het niet eens is met een besluit over aanspraken op rechten waarvoor de ingangsdatum van het rechtmatig verblijf van belang is, hij dat besluit zelf kan laten toetsen bij de rechter. Dit betekent dat de vreemdeling met het hoger beroep niet kan bereiken wat hij daarmee beoogt.
3.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
3.1.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2023
574-1042