202200715/1/R2.
Datum uitspraak: 30 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak en tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], wonend te Veghel, gemeente Meierijstad,
2. Stichting Vrienden van de Eerdse Kerk, gevestigd te Veghel, gemeente Meierijstad (hierna: de Stichting),
3. [appellante sub 3A] en [appellante sub 3B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellante sub 3A]), wonend te Veghel, gemeente Meierijstad,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Meierijstad,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Dorpshart Eerde" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1], de Stichting en [appellante sub 3A] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting, [appellante sub 1], [appellante sub 3A] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 29 juni 2023, waar [appellante sub 1], [appellante sub 3A], vertegenwoordigd door mr. W. Visser, rechtsbijstandverlener in Apeldoorn, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. de Jong en R. Kinderdijk zijn verschenen. Ook is op de zitting SHAAK B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
Bestuurlijke lus
1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Het besluit
2. Met het bestemmingsplan wordt de herbestemming van een deel van de Heilige Antonius Abtkerk en de nieuwbouw van een basisschool, kinderopvang en appartementen in Eerde, een dorp in Veghel, gemeente Meierijstad, mogelijk. Het plangebied ligt tussen de Bernard van Damstraat en Den Binnen aan de noordzijde, de Esdonkstraat aan de oostzijde, en de Kapelstraat aan de zuidzijde. SHAAK B.V. is initiatiefnemer van de ontwikkelingen in de kerk en van de nieuwbouw.
[appellante sub 1] woont aan de [locatie C] in Veghel op ongeveer 300 m afstand van het plangebied. Hij kan zich niet met het plan verenigen, omdat hij vindt dat met het plan het priesterkoor in de kapel onvoldoende wordt beschermd.
[appellante sub 3A] is tijdens de beroepsprocedure verhuisd. Toen hij zijn beroepschrift indiende, woonde hij aan de [locatie A] in Veghel, welk perceel grenst aan de noordwesthoek van het plangebied. Tegenwoordig woont hij aan de [locatie B] in Veghel, grenzend aan de zuidwesthoek van het plangebied. [appellante sub 3A] kan zich niet met plan verenigen, omdat hij vreest voor, kort samengevat, verschillende soorten overlast door de realisatie en verlies van de monumentale waarde van het kerkgebouw.
De Stichting heeft als doel het behouden van het kerkgebouw met het daaraan gebouwde patronaatsgebouw in Eerde. De Stichting kan zich niet met het plan verenigen, omdat volgens haar, kort samengevat, onvoldoende rekening is gehouden met de monumentale en cultuurhistorische waarden van het kerkgebouw.
Hoe beoordeelt de Afdeling een beroep gericht tegen een bestemmingsplan?
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Ontvankelijkheid van het beroep van [appellante sub 1]
4. De raad betoogt dat het beroep van [appellante sub 1] niet-ontvankelijk is. [appellante sub 1] heeft geen zienswijze naar voren gebracht over het ontwerpbestemmingsplan en is volgens de raad geen belanghebbende.
4.1. In de uitspraken van de Afdeling van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786, en 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953, is de Afdeling ingegaan op de gevolgen van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7, over de toepassing van artikel 6:13 van de Awb. Uit die uitspraken blijkt dat in zaken waarin de wetgever een ieder de mogelijkheid heeft gegeven om zienswijzen naar voren te brengen allen die zienswijzen naar voren hebben gebracht over het ontwerpbesluit, toegang hebben tot de rechter, ook al zijn zij geen belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Als geen gebruik is gemaakt van de gelegenheid om zienswijzen in te dienen, dan bestaat alleen recht op toegang tot de rechter als betrokkene belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. 4.2. [appellante sub 1] heeft geen zienswijze ingediend. Zijn beroep is daarom alleen ontvankelijk als hij belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
4.3. In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
4.4. [appellante sub 1] woont aan de [locatie C] in Veghel, op ongeveer 300 m afstand van het plangebied. Deze afstand is naar het oordeel van de Afdeling te groot om een rechtstreeks bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan betrokken belang te kunnen aannemen. Daar komt bij dat tussen het perceel van [appellante sub 1] en het plangebied veel bebouwing zit, vanaf zijn perceel geen zicht is op het plangebied, en het perceel niet is gelegen aan een belangrijke ontsluitingsweg van of naar het plangebied. De Afdeling begrijpt dat [appellante sub 1] een grote mate van betrokkenheid bij de kerk voelt, omdat de kerk voor hem en zijn familie erg belangrijk is. Een dergelijk gevoel, hoe sterk ook, is niet voldoende om belanghebbende in de betekenis van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te kunnen zijn.
De conclusie is dat [appellante sub 1] geen belanghebbende is en geen zienswijze heeft ingediend. Zijn beroep is niet-ontvankelijk. Dit houdt in dat de Afdeling het beroep van [appellante sub 1] niet inhoudelijk zal behandelen.
Bescherming monumentale waarden
5. De Stichting en [appellante sub 3A] betogen dat met het bestemmingsplan de in het plangebied aanwezige monumentale waarden niet goed worden beschermd. Daarover voeren zij aan dat de verbouwing in de kerk en de nieuwbouw naast de kerk het monumentale karakter van de kerk aantasten, terwijl er niet gekeken is naar alternatieve locaties.
De raad heeft volgens hen onvoldoende beoordeeld in welke mate de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, het monumentale karakter van de kerk aantasten. Zij wijzen erop dat de Bouwhistorische Verkenning van Dewitte Architecten van 8 maart 2021 ten onrechte niet bij de vaststelling van het bestemmingsplan is betrokken. Daarnaast is in de zienswijzenota ten onrechte gesteld dat het zogenaamde "tussenlid" - het bouwdeel dat is voorzien tussen de kerk en de nieuwbouw - 2,2 m breed is. Volgens hen is het bouwdeel 7,5 m breed met een lengte van 19 m en een hoogte van bijna 7 m. Daardoor wordt het niet ondergeschikt, maar een duidelijk onderdeel van de nieuwbouw. Als het tussenlid slechts één verdieping hoog zou worden, dan zou de schade aan de kerk significant minder worden.
Ook voeren de Stichting en [appellante sub 3A] aan dat de culturele waarde van de kerk verloren gaat, omdat de interieurelementen in de kerk niet beschermd worden. De Stichting en [appellante sub 3A] betogen bovendien dat het bouwvlak op het stuk grond tussen het bestaande kerkgebouw en het patronaatsgebouw verwijderd moet worden om te voorkomen dat er ook aan de noordoostzijde van de kerk aanbouwen worden toegevoegd. Daarnaast betogen zij dat is verzuimd de muziekkiosk in het bestemmingsplan een beschermde status te geven. Verder menen zij dat een exacte kopie van de vorige pastorie moet worden gebouwd. Tot slot betogen zij dat het heilig hartbeeld, dat een gemeentelijk monument is, in het bestemmingsplan moet worden opgenomen.
5.1. De raad stelt dat de monumentale waarde van de kerk niet verloren gaat, ook niet door het tussenlid. Daarvoor voert de raad aan dat de kerk nog steeds een gemeentelijk monument is. Volgens de raad is de muziekkiosk geen monument en daarom niet als zodanig beschreven op de verbeelding van het bestemmingsplan. Ten aanzien van het bouwvlak op het stuk grond tussen het bestaande kerkgebouw en het patronaatsgebouw stelt de raad dat dit bouwvlak in het voorgaande bestemmingsplan ook bestond. De raad meent verder dat er geen plicht bestaat om de in het verleden gesloopte pastorie te herbouwen. Voor wat betreft het heilig hartbeeld merkt de raad op dat ook in het voorgaande bestemmingsplan de monumentenstatus van dit beeld niet op de verbeelding was weergegeven. Volgens de raad heeft het nu vastgestelde bestemmingsplan geen wijziging tot gevolg ten aanzien van de monumentale waarde van het beeld. Over de Bouwhistorische Verkenning van Dewitte Architecten brengt de raad naar voren dat deze is opgesteld in opdracht van SHAAK B.V. en dat deze verkenning niet aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd en behoefde te worden gelegd.
5.2. Beoordeeld moet worden of het bestemmingsplan het mogelijk maakt dat de monumentale waarde van de kerk verloren gaat, en als dat zo is, of de raad redelijkerwijs heeft kunnen concluderen dat die aantasting aanvaardbaar is. Ten behoeve hiervan is het nodig dat de raad heeft geïnventariseerd wat de te beschermen gemeentelijke monumentale waarden zijn en heeft onderzocht of, en in hoeverre, deze waarden door het bestemmingsplan worden aangetast.
5.3. Partijen zijn het erover eens dat de kerk, het heilig hartbeeld aan de voorzijde van de kerk en het aan de kerk gebouwde patronaatsgebouw gemeentelijke monumenten zijn. De raad heeft toegelicht dat hij de besluiten tot aanwijzing van deze objecten als gemeentelijk monument met de daarbij behorende redengevende omschrijvingen tot nu toe niet heeft kunnen vinden in het archief van de gemeente. De raad weet daarom niet precies welke aspecten van de kerk ertoe hebben geleid dat de kerk is aangewezen als gemeentelijk monument. Daarom weet de raad ook niet precies wat de te beschermen gemeentelijke monumentale waarden zijn van de drie objecten, inclusief de nagelvaste interieuronderdelen daarvan. Mede als gevolg daarvan heeft de raad niet onderzocht in welke mate de kerk, en in het bijzonder de te beschermen gemeentelijke monumentale waarden daarvan, door het bestemmingsplan kunnen worden aangetast. Daardoor heeft de raad ook niet beoordeeld of hij de aantasting van de monumentale waarden de kerk aanvaardbaar vindt.
De enkele stelling van de raad dat de kerk een gemeentelijk monument blijft, is onvoldoende om aan te nemen dat de monumentale waarden van de kerk door het bestemmingsplan niet aangetast worden. Het bestemmingsplan maakt namelijk de verbouw van de kerk en gebouwen aan de kerk mogelijk, waaronder ook het tussenlid en ook ter plaatse van het bouwvlak op het stuk grond tussen het bestaande kerkgebouw en het patronaatsgebouw.
Over de Bouwhistorische Verkenning van Dewitte Architecten overweegt de Afdeling dat er voor de raad geen wettelijke verplichting bestaat om dit rapport ten grondslag te leggen aan het bestreden besluit.
Omdat de raad niet kenbaar heeft onderzocht wat de te beschermen gemeentelijke monumentale waarden van de kerk, inclusief het heilig hartbeeld en het patronaatsgebouw, zijn en in hoeverre die waarden door het bestemmingsplan worden aangetast en de raad niet heeft beoordeeld of deze aantasting aanvaardbaar is, heeft de raad het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet deugdelijk gemotiveerd.
In zoverre slaagt het betoog.
5.4. Over het betoog van [appellante sub 3A] en de Stichting over het heilig hartbeeld overweegt de Afdeling als volgt. Het heilig hartbeeld heeft in het bestemmingsplan de bestemming "Verkeer - Verblijf". Binnen die bestemming is het monument niet toegestaan. De raad heeft op de zitting toegelicht dat hij niet de intentie heeft gehad om het heilig hartbeeld niet positief te bestemmen. Omdat de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiervoor aanleiding hebben gegeven, is het bestreden besluit wat betreft het heilig hartbeeld niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Het bestreden besluit is ook op dit punt genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
Ook in zoverre slaagt het betoog.
5.5. Voor zover [appellante sub 3A] en de Stichting hebben betoogd dat de muziekkiosk in het bestemmingsplan een beschermde status moet worden gegeven en dat de pastorie exact zo moet worden gebouwd als de pastorie vroeger was, overweegt de Afdeling als volgt. Partijen zijn het erover eens dat de muziekkiosk geen gemeentelijk monument is. Daarom is er geen reden waarom de raad de muziekkiosk in het bestemmingsplan een beschermde status moet geven. Ook hoeft de in het verleden gesloopte pastorie niet te worden herbouwd. Er bestaat namelijk geen wettelijke verplichting om dat te moeten doen.
In zoverre slaagt het betoog niet.
Wijzigingsbevoegdheid
6. [appellante sub 3A] en de Stichting betogen dat de bouw van appartementen in het kerkgebouw onevenredig veel schade zal veroorzaken aan het kerkgebouw.
6.1. Op de zitting heeft de raad erkend dat het de bedoeling was om in het meest zuidelijke gedeelte van de kerk appartementen mogelijk te maken. Daarom is op de verbeelding aan dat gedeelte van de kerk de aanduiding "maximum aantal wooneenheden: 16" toegekend. Ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder b, van de planregels mag het aantal woningen binnen de bestemming "Gemengd" niet meer bedragen dan 16 en mogen de woningen uitsluitend binnen die aanduiding worden gerealiseerd.
Artikel 3.6.1, aanhef en onder a, van de planregels maakt het mogelijk om in afwijking van artikel 3.1, aanhef en onder b, van de planregels maximaal 25 woningen binnen het bestemmingsvlak te realiseren. Bij die afwijkingsbevoegdheid is geen beperking opgenomen inhoudende dat de woningen alleen in het zuidelijke gedeelte van de kerk mogen worden gerealiseerd. Op de zitting heeft de raad bevestigd dat het zijn bedoeling was om alleen ter plaatse van het gebied waaraan de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" is toegekend, woningen toe te staan. De raad heeft daarom iets anders toegestaan dan wat hij heeft beoogd. In zoverre is de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 3.6.1, aanhef en onder a, van de planregels daarom in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
Het betoog slaagt.
Bomen
7. De Stichting en [appellante sub 3A] betogen dat de monumentale boom (boom ID5, zoals nader aangeduid in de Boomeffectanalyse van Pius Floris van 29 april 2020, hierna: de BEA) die in het bouwvlak staat, behouden moet blijven. Volgens hen moet het bestemmingsplan regelen dat de boom verplant moet worden, voordat met de bouwactiviteiten kan worden begonnen. Door de grond aan de ontwikkelaar te verkopen met de monumentale boom en de ontwikkelaar een kapvergunning aan te laten vragen, probeert de raad zijn eigen bomenbeleid te ontgaan. Daarnaast heeft de raad niet onderbouwd waarom juist hier moet worden gebouwd en waarom dat niet verder naar achteren en verder naar rechts kan.
Ook voeren zij aan dat de beukenboom ten noorden van het kerkgebouw (boom ID1) onvoldoende wordt beschermd, omdat er bebouwing en 10m2 bestrating is voorzien aan de zuidwestzijde van de boom ten behoeve van de ingangen naar de appartementen boven de school en de school zelf. Deze ingangen moeten verplaatst worden, zodat deze toegankelijk zijn zonder de ruimte van de kroonprojectie te betreden.
7.1. De raad neemt het standpunt in dat boom ID5 niet kan worden gehandhaafd. De raad vindt behoud van deze boom niet noodzakelijk voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het bestemmingsplan. Op welke wijze de boom feitelijk moet worden verwijderd, is volgens de raad geen ruimtelijk aspect. Volgens de raad kan het bouwplan niet verschoven worden om boom ID5 wel te behouden, omdat dan andere bomen of de kerk in het gedrang komen. De raad heeft op de zitting toegelicht dat zijn voorkeur overigens uitgaat naar verplaatsing van de boom. Als de boom wordt gekapt, dan moet worden voldaan aan de Bomenverordening Meijerijstad.
Er is geen overlap tussen de beschermingszone van de beukenboom ID1 en het bouwvlak. Daarmee is het behoud van deze boom volgens de raad planologisch geborgd. Volgens de raad is de 10 m2 bestrating die de planregels toestaat binnen gronden met de aanduiding "Waarde - Monumentale en beeldbepalende bomen" afkomstig uit het vorige bestemmingsplan "Kom Eerde" en biedt het bij het bestreden besluit vastgestelde bestemmingsplan geen ruimere mogelijkheden dan die van het vorige bestemmingsplan.
7.2. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat de wijze waarop de boom feitelijk wordt verwijderd, geen ruimtelijk aspect, maar een uitvoeringsaspect is en daarom niet in het bestemmingsplan wordt geregeld. De Afdeling stelt vast dat het bestemmingsplan verplaatsing van de boom niet uitsluit. Ook heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat met het bouwplan niet geschoven kan worden, omdat dan andere bomen of de kerk in het gedrang komen. In zoverre slaagt het betoog niet.
7.3. Over de bestrating onder boom ID1 overweegt de Afdeling als volgt. Aan de boom inclusief de kroonprojectie is op de verbeelding de aanduiding "Waarde - Monumentale en beeldbepalende bomen" toegekend. Op grond van artikel 8.3.1 van de planregels is het niet verboden om ter plaatse van deze aanduiding verharding tot 10 m2 aan te brengen. In de BEA is beschreven dat het binnen de kroonprojecties van de beuken niet is toegestaan om verharding aan te brengen. De raad heeft niet toegelicht waarom hij desondanks 10 m2 bestrating binnen de kroonprojectie van beuk ID1 aanvaardbaar vindt. Het enkele feit dat het vorige bestemmingsplan ook 10 m2 bestrating mogelijk maakte binnen de kroonprojectie van beuk ID1, maakt niet dat de raad niet hoeft te motiveren waarom het aanvaardbaar is om ondanks de BEA bestrating binnen de kroonprojectie toe te staan. Het besluit is daarom in zoverre onvoldoende gemotiveerd.
In zoverre slaagt het betoog.
Natuur
8. De Stichting en [appellante sub 3A] betogen dat de raad het natuurbeschermingsaspect niet voldoende zorgvuldig bij de belangenafweging heeft betrokken. Zij voeren aan dat er eekhoorns in het plangebied lijken te foerageren, terwijl niet blijkt dat de raad onderzoek heeft gedaan naar de invloed van het plan op de eekhoorns.
8.1. De Afdeling overweegt hierover dat de bescherming van diersoorten is geregeld in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb).
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan kan dit ook een rol spelen. Voor de uitvoering van het bestemmingsplan kan namelijk een vrijstelling of een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig zijn.
De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling of een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Maar de raad mag het plan niet vaststellen, als en voor zover hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
8.2. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan is onderzoek gedaan naar de eventuele aanwezigheid van wettelijk beschermde plant- en diersoorten in het plangebied. Het rapport van dit onderzoek is als bijlage 7 bij de plantoelichting gevoegd ("Quickscan flora en fauna ‘Kerk Dorpshart’ te Eerde" van bureau BRO van 11 maart 2020; hierna: het soortenrapport).
Bij het onderzoek heeft zowel een dossierstudie als een veldbezoek aan het plangebied plaatsgevonden. Daarbij is beoordeeld welke beschermde soorten daadwerkelijk voor (kunnen) komen binnen het plangebied en is er een inschatting gemaakt van de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling op beschermde natuurwaarden.
8.3. Op bladzijde 7 van het soortenrapport is aangegeven dat binnen het plangebied geen nesten of sporen van de eekhoorn zijn aangetroffen.
In het soortenrapport is geconcludeerd dat er geen noodzaak is tot het indienen van een ontheffingsaanvraag voor overtreding van verbodsbepalingen in de Wnb ten aanzien van deze soort.
8.4. Gelet op de uitkomsten van het soortenrapport heeft de raad zich daarom op het standpunt mogen stellen dat de Wnb op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Wat de Stichting en [appellante sub 3A] hebben aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het natuurbeschermingsaspect niet voldoende zorgvuldig bij de belangenafweging heeft betrokken.
Het betoog slaagt niet.
Parkeren
9. [appellante sub 3A] betoogt dat in het plan de ruimte voor parkeren overbemeten is. Hij voert aan dat een onjuiste uitleg van de Parkeernota Meierijstad 2018 tot gevolg heeft dat het parkeerterrein in het noorden van het plangebied te groot wordt. Dat komt, omdat in de parkeernota staat dat de bezettingsgraad in de omgeving niet hoger mag worden dan 85%. Volgens [appellante sub 3A] heeft de raad hier een onjuiste uitleg aan gegeven, omdat de raad ervan uit is gegaan dat er nooit meer dan 85% bezetting mag zijn. Volgens hem gaat het om een gemiddelde bezettingsgraad van 85%. Daarbij is de raad er ten onrechte vanuit gegaan dat er maar 8 parkeerplaatsen beschikbaar zijn in de openbare ruimte, terwijl er volgens hem 24 zijn. Door het te grote parkeerterrein verdwijnt er veel groen.
9.1. De raad stelt dat het uitgangspunt in de parkeernota is dat de toename van de parkeervraag door een nieuwe ontwikkeling op eigen terrein wordt opgelost. Ten behoeve van het bestemmingsplan is een parkeerbalans onderzoek uitgevoerd ("Parkeerbalans Ontwikkeling Dorpshart Eerde te Veghel" uitgevoerd door BRO, 18 februari 2021; hierna: het parkeeronderzoek). Uit de parkeertellingen blijkt dat op het moment dat de parkeerplaatsen bij de kerk het meest werden gebruikt, er 11 parkeerplaatsen vrij waren in de publieke ruimte. De raad is van dit worst-case scenario uitgegaan.
9.2. De Afdeling stelt vast dat in het parkeeronderzoek is vermeld dat uit de parkeertellingen die in december 2019 zijn uitgevoerd, is gebleken dat er gemiddeld 24 van de 35 parkeerplaatsen in de omgeving gedurende de dag beschikbaar zijn. Maar de raad is uitgegaan van een worst-case scenario waarin maar 11 parkeerplaatsen beschikbaar waren. Dat heeft de raad gedaan omdat uit artikel 3.1 van de parkeernota blijkt dat als ervoor wordt gekozen om parkeerdruk op de omgeving af te wentelen, de bezettingsgraad in de omgeving niet hoger mag zijn dan 85%. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad deze norm mogen opvatten als een maximale bezettingsgraad. Daarom kunnen in de huidige situatie maximaal 4 van de 35 parkeerplaatsen in de openbare ruimte gebruikt worden voor de in het plan voorziene ontwikkeling.
In het parkeeronderzoek staat ook dat de totale maximale parkeerbehoefte van het plangebied 49 parkeerplaatsen bedraagt. In totaal zijn er met de herindeling en de nieuw aan te leggen parkeerplaatsen rondom de kerk en de maximale bezettingsgraad van 85%, 8 parkeerplaatsen in de openbare ruimte beschikbaar voor het plan. Er is daarom nog een parkeervraag van 41 parkeerplaatsen. Het nieuwe parkeerterrein voorziet in 42 parkeerplaatsen. Het parkeerterrein voorziet daarom in de parkeerbehoefte en is niet te groot bemeten.
Dat er groen verdwijnt door de realisatie van het parkeerterrein, betekent niet dat de raad het plan niet had mogen vaststellen. De raad heeft de noodzaak van het parkeerterrein voldoende onderbouwd.
Het betoog slaagt niet.
Geluid
10. [appellante sub 3A] betoogt dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met geluidsoverlast afkomstig van het openbare parkeerterrein. Ook betoogt hij dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de geluidsbelasting die veroorzaakt zal worden door het benutten van het groen als speelvoorziening voor de leerlingen van de school. Hij voert aan dat ten onrechte alleen is uitgegaan van geluid afkomstig van het schoolplein, omdat niet verzekerd is dat het groen niet gebruikt wordt als speelvoorziening voor de leerlingen. Volgens hem maken de gebruiksregels van het bestemmingsplan zulk gebruik mogelijk.
10.1. De raad neemt het standpunt in dat het parkeerterrein niet openbaar is. De raad vindt dat met het uitgevoerde akoestisch onderzoek industrielawaai "Akoestisch onderzoek industrielawaai Dorpshart Eerde Herontwikkeling H. Antonius Abt Kerk", uitgevoerd door De Roever Omgevingsadvies, 8 oktober 2020) voldoende onderzoek is gedaan naar de inpasbaarheid van de gewenste bestemming in de omgeving. Ook wijst de raad op de afstand tussen het parkeerterrein en het woonperceel van [appellante sub 3A]. Verder wijst de raad erop dat de groenvoorziening niet bij de school hoort, maar openbaar gebied is.
10.2. Naar het oordeel van de Afdeling hoefde de raad het geluid van het parkeerterrein niet nader te onderzoeken in het akoestisch onderzoek. De afstand van het parkeerterrein tot de woning van [appellante sub 3A] bedraagt ongeveer 80 m. Het parkeerterrein is geen openbaar parkeerterrein, waardoor het relatief beperkt gebruikt zal worden. Door het gebruik van het parkeerterrein zal enig geluid worden geproduceerd, maar het gaat daarbij slechts om een relatief geringe geluidproductie met een korte duur. Gelet op de afstand tussen dit parkeerterrein en het woonperceel mocht de raad aannemen dat het parkeerterrein geen substantiële invloed heeft op het woon- en leefklimaat van [appellante sub 3A].
Wat betreft het betoog over de gronden met de bestemming "Groen" overweegt de Afdeling als volgt. Aan de school inclusief de bij die school behorende speelterreinen is de bestemming "Gemengd" toegekend. De gronden met de bestemming "Groen" naast het schoolgebouw horen niet bij de school. In artikel 4 van de planregels voor de bestemming "Groen" is ook niet geregeld dat deze gronden ten behoeve van de school mogen worden gebruikt. De raad hoefde er daarom in het akoestisch onderzoek niet vanuit te gaan dat de gronden met de bestemming "Groen" worden gebruikt als speelvoorziening voor de leerlingen van de school.
Het betoog slaagt niet.
Wateroverlast
11. [appellante sub 3A] betoogt dat de bouw van verschillende verhardingen de ruimte voor waterberging/infiltratie beperkt. De raad heeft niet onderzocht of de benodigde waterberging in het groene gebied gerealiseerd kan worden. De inhoud van de waterberging is volgens hem bovendien te klein gelet op recente ervaringen.
11.1. De raad heeft zich bij de vaststelling van het plan gebaseerd op het rapport "Onderbouwing wateraspect infiltratie onderzoek Esdonkstraat 2 te Eerde (gemeente Meijerijstad)", uitgevoerd door Aeres Milieu B.V., 2 oktober 2020 (hierna: het waterrapport). Uit dit onderzoek blijkt dat de benodigde hemelwaterretentie voor de toename aan verharding circa 86 m3 bedraagt. Voor het pand en de buitenruimte bedraagt de totaal benodigde waterberging voor een bui van 60 mm circa 139 m3 en voor het gehele toekomstig verhard oppervlak circa 277 m3. Bij het definitieve bouwplan moet de definitieve hemelwatervoorziening in relatie met het uiteindelijk verhard oppervlak in overleg met de gemeente uitgewerkt worden. Door de aanleg van een gescheiden stelsel, de kleine verhardingstoename, de ruimte op het perceel voor een hemelwatervoorziening en rekening te houden met de genoemde aandachtspunten uit het waterrapport, wordt hydrologisch gezien positief ontwikkeld en is geen wateroverlast te verwachten door de voorgenomen planontwikkeling. Uit de plantoelichting blijkt dat het waterschap heeft aangegeven dat er voldoende opties worden geschetst voor het bergen en/of infiltreren van hemelwater en dat er verder geen bijzondere waterbelangen aan de orde zijn.
11.2. Gelet op het waterrapport en de plantoelichting heeft de raad inzichtelijk gemaakt op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding, zoals is bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierover heeft afstemming plaatsgevonden met het waterschap. Wat [appellante sub 3A] heeft aangevoerd, maakt niet dat de raad op voorhand had moeten oordelen dat er geen waterberging gerealiseerd kan worden.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie en proceskosten
12. Het beroep van [appellante sub 1] is niet-ontvankelijk.
13. De raad hoeft geen proceskosten van [appellante sub 1] te vergoeden.
14. Gelet op wat de Afdeling onder 5.3, 5.4, 6.1 en 7.3 heeft overwogen, is de conclusie dat de raad het bestreden besluit in strijd heeft genomen met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb.
15. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen uiterlijk 20 weken na verzending van deze tussenuitspraak de onder 5.3, 5.4, 6.1, en 7.3 genoemde gebreken te herstellen. De Afdeling merkt daarbij op dat de termijn van 20 weken een maximumtermijn is. Het is de raad vanzelfsprekend toegestaan om de gebreken eerder te herstellen.
16. De raad moet de Afdeling en de Stichting en [appellante sub 3A] de uitkomst meedelen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken en meedelen. Het door de raad te nemen gewijzigde of nieuwe besluit hoeft niet (opnieuw) overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.
17. In de einduitspraak zal worden beslist over de vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van de Stichting en van [appellante sub 3A].
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep van [appellante sub 1] niet-ontvankelijk;
II. draagt de raad van de gemeente Meijerijstad op om:
a. binnen 20 weken na verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van wat onder 5.3, 5.4, 6.1 en 7.3 is overwogen, de gebreken in het besluit van 16 december 2021 te herstellen of in plaats daarvan een gewijzigd besluit te nemen en
b. de uitkomst aan de Afdeling en Stichting Vrienden van de Eerdse Kerk en [appellanten sub 3] mee te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. N. Janse, griffier.
w.g. Knol
voorzitter
w.g. Janse
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2023
855-1005