202204617/1/R3.
Datum uitspraak: 30 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Lisse,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Lisse,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 16 juni 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Nieuw Trompenburg" vastgesteld (hierna: het oorspronkelijke plan).
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 23 januari 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Nieuw Trompenburg" opnieuw, gewijzigd vastgesteld (hierna: het reparatieplan).
[appellant] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juni 2023, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door mr. H.C. Lagrouw, advocaat te Leiden, en de raad, vertegenwoordigd door mr. L.C.E. Augustinus, advocaat te Leiden, J.W.J. Feijen en L.A. Westman, zijn verschenen. Verder is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde B], bijgestaan door mr. R.M. Mussaeus, advocaat te Zeist, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan voorziet in de mogelijkheid om 64 woningen te realiseren op het braakliggende terrein ‘Trompenburg’, gelegen tussen de Achterweg, Vuursteeglaan, Heereweg en Woonzorgcentrum Rustoord in Lisse. Het betreft een inbreidingslocatie waarop de ontwikkeling van een divers woningprogramma is beoogd, met vrijstaande woningen, twee-onder-een-kapwoningen, appartementen en rijwoningen.
2. [appellant] en anderen wonen allen aan de Achterweg, op korte afstand van het plangebied, en vrezen als gevolg van de vaststelling van het plan voor een verslechtering van hun woon- en leefklimaat.
3. Met het reparatieplan heeft de raad beoogd een aantal door hem geconstateerde gebreken in het besluit van 16 juni 2022 te herstellen.
4. Het reparatieplan is ingevolge artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) mede onderwerp van het geding. Het beroep van [appellant] en anderen wordt geacht ook te zijn gericht tegen dit besluit.
5. De Afdeling zal eerst het beroep gericht tegen het reparatieplan beoordelen.
6. Het wettelijk kader is, voor zover dit niet in de overwegingen is weergegeven of samengevat, te vinden in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Toetsingskader
7. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Het beroep tegen het reparatieplan
Verkeer
8. [appellant] en anderen betogen dat in het verkeersonderzoek dat aan het plan ten grondslag is gelegd niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden die het plan biedt, maar dat is uitgegaan van het stedenbouwkundige plan. Het stedenbouwkundige plan gaat uit van een woonprogramma met verschillende woontypologieën, maar het plan borgt niet dat dit programma daadwerkelijk zal worden gerealiseerd. Gelet hierop kunnen mogelijk hogere verkeersintensiteiten optreden dan waarvan in het verkeersonderzoek is uitgegaan. Hier komt bij dat ook in de onderzochte situatie al verkeersknelpunten kunnen optreden ter hoogte van de Vuursteeglaan/Achterweg. De gevolgen van het plan voor de verkeersafwikkeling zijn gelet hierop onvoldoende onderzocht.
8.1. In het rapport "Verkeersonderzoek Vuursteeglaan/Achterweg" van Roelofs van 23 september 2021 (hierna: het verkeerskundig onderzoek) zijn de verkeerskundige effecten van de planontwikkelingen Nieuw Trompenburg en Vuursteeglaan-Zuid op de Vuursteeglaan en Achterweg inzichtelijk gemaakt en beoordeeld. In dit onderzoek zijn een aantal knelpunten geconstateerd, en is gekeken naar een aantal oplossingsrichtingen. Hieruit volgt wat de Vuursteeglaan betreft dat de realisatie van de ontwikkelingen Nieuw Trompenburg en Vuursteeglaan-Zuid tot ongewenste situaties kunnen leiden. De combinatie van de beperkte rijbaanbreedte, de parkeersituatie en de optredende verkeersintensiteiten geven verkeerskundig gezien problemen in de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid. Het is daarom wenselijk maatregelen te nemen om de situatie te verbeteren. Hierbij is aangegeven dat het de voorkeur heeft om eerst te kijken naar het verbeteren van de bestaande wegstructuur.
De raad heeft toegelicht dat naar aanleiding hiervan door de gemeente is gekozen voor het instellen van een parkeerverbod aan één zijde van een gedeelte van de Vuursteeglaan vanaf de Heereweg tot de Achterweg. Door het instellen van het parkeerverbod wordt de rijbaanbreedte vergroot. Het parkeertekort dat hierdoor kan ontstaan wordt opgelost door in de gebieden Trompenburg en Vuursteeglaan-Zuid ter compensatie in extra parkeerplaatsen te voorzien. Zodoende leidt de verkeerstoename van de ontwikkeling van Trompenburg en Vuursteeglaan-Zuid niet tot een onaanvaardbare verkeersdruk op de Vuursteeglaan, aldus de raad.
8.2. In paragraaf 4.1.1 van de plantoelichting bij het reparatieplan staat dat voor het berekenen van de verkeersgeneratie is gekeken naar het aantal extra motorvoertuigbewegingen in het gebied. Daarvoor is gebruik gemaakt van de kencijfers van het CROW (De parkeerkencijfers en kencijfers verkeersgeneratie, 2018). Uitgangspunt daarbij is de ontwikkeling van 64 woningen, conform het programma zoals weergegeven in paragraaf 2.2.3. De verschillende segmenten van woningen hebben in sommige gevallen een andere verkeersgeneratie. Hierbij is ervan uitgegaan dat de woningen worden gerealiseerd in de rest bebouwde kom van een matig stedelijk gebied.
Aan het oorspronkelijke plan is verder het rapport "Verkeersonderzoek Vuursteeglaan/Achterweg" van Roelofs van 23 september 2021 (hierna: het verkeersonderzoek) ten grondslag gelegd. Hieruit volgt dat ten tijde van de vaststelling van het plan de verdeling tussen koop- en huurappartementen niet bekend was, en dat daarom worst-case is gerekend met alleen koopappartementen. Bij de berekening is vervolgens uitgegaan van 16 appartementen in het middensegment en 4 appartementen binnen het dure segment. Hiervoor zijn verkeerskengetallen van respectievelijk 6,5 mvt/etmaal en 7,5 mvt/etmaal gehanteerd. Uit de berekeningen blijkt dat de ontwikkeling 476,1 motorvoertuigen per etmaal (hierna: mvt/etmaal) genereert op een gemiddelde weekdag. De verkeersgeneratie per werkdag bedraagt in dat geval dan 530 mvt/etmaal.
8.3. Bij de vaststelling van het reparatieplan heeft de raad in artikel 5.1, aanhef, en onder b, van de planregels bepaald dat ter plaatse van de bestemming "Wonen" maximaal 64 woningen mogen komen, met dien verstande dat maximaal één vrijstaande woning, maximaal 18 twee-onder-een-kapwoningen, maximaal 25 rijwoningen (tussen- en hoekwoningen) en maximaal 20 gestapelde woningen mogen worden gerealiseerd. Verder is de verbeelding gewijzigd ten opzichte van het eerder vastgestelde plan. Hierbij zijn de verschillende bouwvlakken binnen het plangebied aangeduid als
"vrijstaand", "twee-aaneen", "aaneengebouwd" en "gestapeld". In artikel 5.2.1 van de planregels van het reparatieplan is bepaald dat ter plaatse van deze aanduidingen uitsluitend woningen van het met die aanduiding corresponderende woningtype mogen worden gebouwd.
8.4. De Afdeling stelt vast dat met de vaststelling van het reparatieplan is vastgelegd hoeveel woningen er per woontypologie mogen worden gerealiseerd. Zo zijn maximaal één vrijstaande woning, maximaal 18 twee-onder-een-kapwoningen, maximaal 25 rijwoningen en maximaal 20 gestapelde woningen toegestaan. Het betoog van [appellant] en anderen komt erop neer dat met het vastleggen in de regels van het plan van de verschillende woontypologieën niet is geborgd binnen welk segment deze woningen worden gerealiseerd. Hierbij wijzen zij in het bijzonder op de onderverdeling die is gehanteerd bij de te realiseren appartementen tussen appartementen in het middensegment en de vrije sector (het dure segment). Gelet hierop zijn volgens [appellant] en anderen niet de maximale planologische mogelijkheden van het plan onderzocht.
8.5. Bij het berekenen van de verkeersgeneratie van de appartementen heeft dus een onderverdeling plaatsgevonden naar appartementen in het middensegment en het dure segment. De gekozen onderverdeling leidt naar het oordeel van de Afdeling niet tot de conclusie dat bij de vaststelling van het plan is uitgegaan van een zodanig onrealistisch uitgangspunt dat het bestreden besluit in zoverre niet op een deugdelijke motivering berust. Hierbij betrekt de Afdeling dat in het verkeerskundig onderzoek is gerekend met woningen die zich allemaal in het koopsegment bevinden en dat hiermee al is uitgegaan van een worst-case scenario. De enkele omstandigheid dat bij de onderverdeling tussen de appartementen is gerekend met 16 appartementen in het middensegment en 4 appartementen binnen de vrije sector, maakt dit naar het oordeel van de Afdeling niet anders. Hierbij betrekt de Afdeling dat de verkeersgeneratie die zou zijn berekend wanneer zou worden uitgegaan van 20 appartementen binnen de vrije sector slechts 17,6 mvt/etmaal hoger zou liggen dan de berekende verkeersgeneratie op een gemiddelde weekdag van 476,1 mvt/etmaal of op een werkdag van 530/mvt/etmaal waarvan het verkeerskundig onderzoek uitgaat. Gelet op dit beperkte verschil heeft de raad zich bij de vaststelling van het plan redelijkerwijs kunnen baseren op de aan het verkeerskundig onderzoek ten grondslag gelegde berekening. Wat de knelpunten voor de verkeersafwikkeling betreft, overweegt de Afdeling dat ter plaatse van één zijde van de Vuugsteeglaan een parkeerverbod zal worden ingesteld om de rijbreedte ter plaatse te vergroten overeenkomstig de oplossingsrichting die hierover is opgenomen in het verkeerskundig onderzoek. De raad heeft zich daarom op het standpunt mogen stellen dat voldoende is verzekerd dat het verkeer afkomstig uit het plangebied via deze route op een goede manier kan worden afgewikkeld.
Het betoog slaagt niet.
Parkeren
9. [appellant] en anderen betogen dat bij de berekening van de parkeervraag ten onrechte is uitgegaan van de parkeernormen voor goedkope appartementen, terwijl dit niet in het plan is geborgd.
In de tweede plaats betogen [appellant] en anderen dat de voorwaardelijke verplichting zoals die is neergelegd in artikel 5.4.2 van de planregels in strijd met de rechtszekerheid moet worden geacht, omdat niet duidelijk is of de parkeerplaatsen moeten zijn aangelegd voor de aanvang van het gebruik van de twee-onder-een-kapwoningen, of voordat deze zijn gerealiseerd.
[appellant] en anderen betogen in de laatste plaats dat met het plan is beoogd om een bestaand parkeerprobleem buiten het plangebied op te lossen, maar dat een voorwaardelijke verplichting hierover in de planregels ontbreekt.
9.1. Ingevolge artikel 7.3.1 van de planregels van het reparatieplan wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw of een omgevingsvergunning voor een afwijking van het gebruik slechts verleend indien is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan het gemeentelijke parkeerbeleid.
9.2. Uit het raadsvoorstel behorende bij het reparatieplan volgt dat de parkeerbalans bij het plan is voorzien van een nadere toelichting, die is opgenomen in paragraaf 2.2.4 van de plantoelichting bij het reparatieplan. Hieruit volgt dat de parkeerbehoefte van het plan is bepaald aan de hand van de Beleidsregel parkeernormen Lisse 2019 (hierna: de beleidsregel parkeren). Uit de gemaakte parkeerbehoefteberekening blijkt dat er in totaal 119,5 (afgerond 120) parkeerplaatsen nodig zijn om in de parkeerbehoefte van de in het plan geprojecteerde woningen te voorzien. Verder volgt uit de toelichting dat aanvullend op het woonprogramma nog 48,6 parkeerplaatsen benodigd zijn om te voorzien in de parkeervraag bij Woonzorgcentrum Rustoord. Dit levert een totale parkeervraag van 168,1 parkeerplaatsen op. Met dit aantal parkeerplaatsen is aan de hand van de in de beleidsregel parkeren gehanteerde aanwezigheidspercentages het daadwerkelijke aantal benodigde parkeerplaatsen berekend. Uit deze berekening volgt dat het maatgevende (drukste) moment valt op de werkdagavonden met een parkeervraag van 154,2, afgerond 155 parkeerplaatsen. Naast deze parkeerplaatsen voorziet het plan tevens in de compensatie van parkeerplaatsen die als gevolg van de ontwikkelingen Trompenburg en Vuursteeglaan Zuid komen te vervallen, en in compensatie vanwege het parkeerverbod in de Vuursteeglaan (vanwege verkeersveiligheid). Deze parkeerplaatsen worden verdeeld over de parkeervraag van beide ontwikkelingen. Voor het voorliggende plan betekent dit dat ter compensatie 11 aanvullende parkeerplaatsen moeten worden aangelegd. In totaal moeten ten behoeve van het plan dus 166 parkeerplaatsen worden aangelegd.
- Parkeervraag appartementen
9.3. Over het betoog dat ten onrechte is gerekend met de parkeernormen voor goedkope appartementen, terwijl het plan er niet aan in de weg staat dat ook duurdere appartementen kunnen worden gerealiseerd, zodat in zoverre niet is uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden die het plan biedt, overweegt de Afdeling als volgt.
In paragraaf 2.2.4 van de plantoelichting is uiteengezet dat de parkeervraag is berekend aan de hand van de gemeentelijke parkeernormen.
Deze parkeernormen zijn bepaald op basis van het gegeven dat uit ervaring is gebleken dat het hanteren van de gemiddelde waarde van de bandbreedtes, zoals deze zijn gegeven door het CROW in de uitgave over parkeerkengetallen, het meest passend is. In de beleidsregel parkeren is conform de parkeerkengetallen van het CROW een onderverdeling gemaakt naar woonsegmenten. Bij de berekening van de parkeervraag van het plan is wat de appartementen betreft uitgegaan van het type ‘koop etage goedkoop’, waarvoor een parkeernorm geldt van 1,6. Dat resulteert in een parkeervraag van 32 parkeerplaatsen, inclusief bezoekersparkeren. Vaststaat dat hiermee is gerekend met de laagste parkeernorm binnen het segment koopappartementen. Desgevraagd heeft de raad niet kunnen onderbouwen waarom bij de berekening van de parkeervraag op dit punt is uitgegaan van koopappartementen in het goedkope segment en waarom dit uitgangspunt hier het meest passend is. Dit had wel op de weg van de raad gelegen, temeer omdat bij de berekening van de verkeersintensiteit is uitgegaan van een onderverdeling van appartementen naar 16 appartementen in het middensegment en 4 appartementen in de vrije sector. De Afdeling acht het gelet hierop niet inzichtelijk waarom bij de berekening van de parkeervraag is uitgegaan van appartementen in het goedkope segment, waarvoor een lagere parkeernorm geldt. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] en anderen hierover hebben aangevoerd dan ook aanleiding voor de conclusie dat het reparatieplan in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering.
Het betoog slaagt in zoverre.
- Rechtszekerheid artikel 5.4.2
9.4. Over het betoog dat de voorwaardelijke verplichting zoals die is neergelegd in artikel 5.4.2 van de planregels in strijd met de rechtszekerheid moet worden geacht, overweegt de Afdeling als volgt.
9.5. Artikel 5.4.2 luidt:
"Twee-onder-één kappers, als bedoeld in artikel 5.2.1, mogen slecht (lees: slechts) als zodanig in gebruik worden genomen indien per twee-onder-één kapper minimaal één parkeerplaats voor een auto op eigen terrein is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.".
9.6. In hetgeen [appellant] en anderen daarover hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor de conclusie dat artikel 5.4.2 in strijd is met de rechtszekerheid, omdat niet duidelijk zou zijn wat wordt bedoeld met het ‘als zodanig in gebruik worden genomen’ van de twee-onder-één-kapwoningen. Het is volgens de Afdeling duidelijk dat de voorwaardelijke verplichting om per twee-onder-één kapper minimaal één parkeerplaats voor een auto op eigen terrein te realiseren, is gekoppeld aan de ingebruikname van de woningen, en niet aan het gereedkomen van het gebouwde. Het betoog slaagt niet.
- Te compenseren parkeerplaatsen en bestaand parkeertekort
9.7. Over het betoog dat in het plan onvoldoende is geborgd dat de benodigde te compenseren parkeerplaatsen worden aangelegd, overweegt de Afdeling als volgt.
9.8. De raad stelt zich op het standpunt dat een voorwaardelijke verplichting strekkende tot de aanleg van compenserende parkeerplaatsen in Trompenburg en Vuursteeglaan-Zuid redelijkerwijs achterwege heeft kunnen blijven, omdat via de toetsing van de aanvraag om omgevingsvergunning aan de beleidsregel parkeren is gewaarborgd dat de betreffende parkeerplaatsen één op één zullen worden gecompenseerd. Hiermee is volgens de raad afdoende gewaarborgd dat deze parkeerplaatsen zullen worden aangelegd. Daarnaast is bij de vaststelling van het reparatieplan inzichtelijk gemaakt dat de benodigde parkeerplaatsen gerealiseerd kunnen worden binnen het plangebied.
9.9. Uit paragraaf 2.2.4 van de plantoelichting volgt dat het voorliggende plan voorziet in de compensatie van parkeerplaatsen. Vanwege het instellen van het parkeerverbod aan de zuidzijde van de Vuursteeglaan vanuit het oogpunt van de verkeersveiligheid moeten er parkeerplaatsen gecompenseerd worden. Op basis van het maatgevende moment waarin de hoogste bezetting van deze parkeerplaatsen is geconstateerd, blijkt uit het verkeersonderzoek dat er in dit geval vanwege het parkeerverbod 14 parkeerplaatsen gecompenseerd moeten worden. Daarnaast blijkt uit het verkeersonderzoek dat er nog 2 parkeerplaatsen gecompenseerd moeten worden vanwege de nieuwe inrit voor Nieuw Trompenburg. Totaal gaat het om 16 te compenseren parkeerplaatsen. Hiervan worden er 7 aangelegd binnen het plangebied van het voorliggende plan, de overige 9 komen binnen het plangebied van de ontwikkeling Vuursteeglaan-Zuid. Daarnaast moeten er nog vier parkeerplaatsen worden gecompenseerd aan het Trompenburg, die als gevolg van de planontwikkeling zullen verdwijnen. Binnen het plangebied moeten er dus in totaal 11 parkeerplaatsen worden aangelegd ter compensatie.
9.10. Naar het oordeel van de Afdeling is gelet op hetgeen hierover in de plantoelichting is opgenomen en wat de raad daarover heeft toegelicht, voldoende inzichtelijk gemaakt dat de ter compensatie benodigde parkeerplaatsen in het plangebied kunnen worden gerealiseerd. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van [partij] dit desgevraagd bevestigd. De raad heeft daarnaast gewezen op de verplichting die voortvloeit uit artikel 3.2, negende lid, van de beleidsregel parkeren, waaruit volgt dat bestaande parkeerplaatsen, indien en voor zover noodzakelijk om te voldoen aan de parkeerbehoefte van de bestaande situatie, die door het project verdwijnen, als regel één op één moeten worden gecompenseerd door nieuwe parkeerplaatsen. Gelet op het bepaalde in artikel 7.3.1 van de planregels, moet een aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen en/of afwijken van het bestemmingsplan aan deze regel worden getoetst. In zoverre bestaat dan ook geen grond voor de conclusie dat onvoldoende is geborgd dat de te compenseren parkeerplaatsen, die verdwijnen als gevolg van de in het plan voorziene ontwikkeling, daadwerkelijk zullen worden aangelegd.
9.11. Over het betoog dat onvoldoende rekening is gehouden met een bestaand parkeertekort buiten het plangebied, overweegt de Afdeling dat hiermee wordt gedoeld op de parkeerplaatsen bij het Woonzorgcentrum Rustoord. Blijkens de plantoelichting moeten aanvullend op het woonprogramma nog 48,6 parkeerplaatsen (waarbij nog geen rekening is gehouden met aanwezigheidspercentages) worden aangelegd om te voorzien in de parkeervraag bij Woonzorgcentrum Rustoord. Dat in de planregels had moeten worden geborgd dat deze parkeerplaatsen daadwerkelijk worden aangelegd, volgt de Afdeling niet. Immers, de parkeervraag die uitgaat van het Woonzorgcentrum is geen gevolg van de in het plan voorziene ontwikkeling. Om die reden had geen voorwaardelijke verplichting opgenomen kunnen worden in de regels van dit plan die ertoe strekt dat de in het plangebied voorziene functies en bouwwerken niet in gebruik kunnen worden genomen voordat is voorzien in de benodigde parkeerplaatsen bij het Woonzorgcentrum. In zoverre bestaat dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat het plan onvoldoende rekening houdt met een bestaand parkeertekort buiten het plangebied. In de plantoelichting is naar het oordeel van de Afdeling genoegzaam uiteengezet op welke manier de benodigde parkeerplaatsen bij het Woonzorgcentrum kunnen worden gerealiseerd.
Het betoog slaagt niet.
Stedenbouwkundig plan
10. [appellant] en anderen betogen dat in het reparatieplan ten onrechte niet is geregeld hoeveel woningen er per bouwvlak mogen worden gerealiseerd. In de regels van het reparatieplan is alleen vastgelegd hoeveel woningen er van elk type gerealiseerd mogen worden, maar niet waar deze woningen mogen komen. Omdat de raad het uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening van belang acht dat de woningen conform het stedenbouwkundig plan worden gerealiseerd, had dit volgens [appellant] en anderen moeten worden vastgelegd in het plan.
10.1. Ingevolge het reparatieplan is aan een deel van de gronden in het plangebied de bestemming "Wonen" toegekend. Op de verbeelding van dat plan zijn verder een zestal bouwvlakken opgenomen. Deze bouwvlakken kennen ieder een specifieke bouwaanduiding, bestaande uit "twee-aaneen", "gestapeld", "aaneengebouwd" of "vrijstaand".
10.2. Ingevolge artikel 5.1, aanhef, en onder b, zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor maximaal 64 woningen, met dien verstande dat:
a. maximaal één vrijstaande woning;
b. maximaal 18 twee-onder-een-kapwoningen;
c. maximaal 25 rijwoningen (tussen- en hoekwoningen); en
d. maximaal 20 gestapelde woningen;
zijn toegestaan.
Artikel 5.2.1 van de planregels luidt:
"a. er mogen ter plaatse maximaal 64 woningen worden gebouwd;
b. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
c. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen uitsluitend twee-onder-een-kapwoningen worden gebouwd;
d. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen uitsluitend rij-, tussen- en hoekwoningen worden gebouwd;
e. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen uitsluitend gestapelde woningen worden gebouwd;
f. woningen moeten worden gebouwd binnen een bouwvlak;".
10.3. De Afdeling begrijpt uit het vorenstaande dat in de regels van het reparatieplan is neergelegd welke woontypologieën er zijn toegestaan op grond van het plan, en hoeveel woningen er van elk type mogen worden gerealiseerd, maar dat niet per bouwvlak is bepaald hoeveel woningen van welk type er mogen worden gerealiseerd. Dit heeft volgens [appellant] en anderen tot gevolg dat het volgens hen in beginsel mogelijk is dat - in afwijking van het stedenbouwkundig plan - alle woningen van één woontype worden gerealiseerd binnen hetzelfde bouwvlak. Als gevolg hiervan stellen zij dat het plan in de mogelijkheid voorziet dat de bebouwing meer wordt geconcentreerd op één plek, zodat de ruimtelijke gevolgen daarvan voor hun woon- en leefklimaat anders kunnen zijn, dan waarvan de raad bij de vaststelling van het plan is uitgegaan.
10.4. De Afdeling ziet geen aanleiding voor de conclusie dat de raad de ruimtelijke gevolgen van het plan voor het woon- en leefklimaat van [appellant] en anderen onvoldoende heeft onderzocht omdat het plan het precieze aantal woningen binnen een aangewezen bouwvlak overeenkomstig het stedenbouwkundig plan niet heeft vastgelegd. Hierbij betrekt de Afdeling dat het plan wel enige beperkingen stelt aan de mogelijkheden om woningen van een bepaald type binnen één bouwvlak te projecteren. Zowel wat de vrijstaande woning als de gestapelde woningen betreft, staat op grond van de aan de bouwvlakken toegekende bouwaanduidingen vast op welke locatie deze gerealiseerd mogen worden. De vrijstaande woning is voorzien op het bouwvlak aan de zuidwestzijde van het plangebied, nabij de Vuursteeglaan, en de gestapelde woningen zijn voorzien ten zuiden van het woonzorgcentrum Rustoord. Alleen wat de locatie betreft van de aaneengebouwde woningen en de twee-onder-een-kapwoningen, biedt het plan aan de initiatiefnemer enige ruimte om te bepalen hoeveel woningen er per bouwvlak komen. Daarbij is deze echter wel gebonden aan de overige geldende bouwregels, die in de regels van het plan zijn neergelegd, en aan de afmetingen van de verschillende bouwvlakken. Gelet op onder meer de afmetingen van de verscheidene bouwvlakken is niet reëel dat alle aaneengebouwde woningen, dan wel de twee-onder-een-kapwoningen binnen één daarvoor aangewezen bouwvlak kunnen komen. Dat het mogelijk is om enigszins af te wijken van het stedenbouwkundige plan door in het ene bouwvlak meer, en in het andere minder twee-onder-een-kappers of aaneengebouwde woningen te voorzien is op zich juist. Het is evenwel niet aannemelijk dat de ruimtelijke gevolgen hiervan zodanig anders zijn dan van het stedenbouwkundige plan waarvan de raad is uitgegaan, dat geoordeeld moet worden dat de raad zich bij de vaststelling van het plan heeft gebaseerd op een niet-representatieve invulling van de maximale mogelijkheden daarvan.
Het betoog slaagt niet.
Water - oppervlakteverharding
11. [appellant] en anderen betogen dat de uitgangspunten voor oppervlakteverharding waarvan is uitgegaan in de watertoets, onvoldoende zijn geborgd in de planregels. [appellant] en anderen betogen daarnaast dat ten onrechte niet in het plan is geborgd dat er een wadi moet worden aangelegd.
11.1. Ingevolge het reparatieplan zijn aan de gronden binnen het plangebied onder meer de bestemmingen "Groen" en "Verkeer - Verblijfsgebied" toegekend. Ingevolge artikel 3.1 en 4.1 van de planregels zijn binnen deze bestemmingen ook waterhuishoudkundige en waterstaatkundige voorzieningen toegestaan.
11.2. In paragraaf 4.2 van de plantoelichting is ingegaan op het aspect water. Daaruit blijkt dat er een watertoets is verricht door Antea, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Bestemmingsplan Trompenburg Lisse, toelichting op de watertoets" van 25 juni 2021 (hierna: de watertoets). Hierin staat dat als gevolg van de in het plan voorziene ontwikkeling de totale oppervlakteverharding toeneemt met ongeveer 4954 m2. Om deze toename te compenseren moet, uitgaande van een bergingseis van 55 liter per m2 (55 mm) een waterberging van ongeveer 273 m3 worden gerealiseerd. Centraal in het plangebied is voor de aanleg hiervan een stuk grond met een oppervlakte van ongeveer 1.000 m2 beschikbaar. Het aanleggen van een waterberging is toegestaan binnen de bestemming "Groen", welke aan deze gronden is toegekend.
11.3. Aan het reparatieplan is een aanvullende watertoets van Antea van 20 december 2022 ten grondslag gelegd, waarin is uitgegaan van gewijzigde uitgangspunten ten opzichte van de eerdere watertoets. Hiermee is beoogd tegemoet te komen aan het betoog van [appellant] en anderen. In deze rapportage is berekend wat de toename aan verharding is, als wordt uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden van het plan. Als wordt uitgegaan van een verhard oppervlakte van 100% van de bestemmingsvlakken "Wonen", betekent dit een extra toename van het verhard oppervlakte met 3.300 m2. Dit betekent dat een aanvullende 182 m3 aan waterberging gerealiseerd zou moeten worden. Door rekening te houden met een maximale hoeveelheid verharding bedraagt de toename aan verharding meer dan 5.000m², waardoor voor de realisatie een watervergunning moet worden aangevraagd. Voor de aanvraag van de watervergunning zal het nadere ontwerp van de wadi’s moeten worden voorgelegd aan het waterschap. Omdat het plan voorziet in voldoende ruimte voor de aanleg van de benodigde waterberging zal de watervergunning naar verwachting verkregen worden, zo staat in de aanvullende watertoets.
11.4. Met de vaststelling van het reparatieplan is beoogd tegemoet te komen aan de beroepsgrond van [appellant] en anderen. Ingevolge dit plan is artikel 5.4.4 aan de regels van het plan toegevoegd. Daarin is bepaald dat het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de gronden ter plaatse van de bestemming "Wonen" uitsluitend is toegestaan indien en voor zover een wadi met een capaciteit van ten minste 455 m3 binnen de bestemming "Groen" is aangelegd en in stand wordt gehouden. De Afdeling constateert dat hiermee tegemoet is gekomen aan de beroepsgrond dat ten onrechte niet is geborgd dat een wadi moet worden aangelegd binnen het plangebied. [appellant] en anderen hebben op dit punt ook geen gronden aangevoerd tegen het reparatieplan, en hebben niet betwist dat het binnen het plangebied mogelijk is om een wadi van dergelijke omvang te realiseren, zodat de raad met de vaststelling van het reparatieplan in zoverre in zijn herstelpoging is geslaagd.
Water - Kaderrichtlijn water
12. [appellant] en anderen betogen dat ten onrechte niet is beoordeeld of het plan significante gevolgen kan hebben voor de grond- en oppervlaktewaterkwaliteit. Uit de plantoelichting blijkt niet of er sprake is van een achteruitgang van de chemische toestand van een grondwater- of oppervlaktewaterlichaam. Omdat het plangebied in een kwetsbaar gebied voor grondwateronttrekkingen is gelegen, had deze beoordeling wel moeten plaatsvinden. Daarbij geldt dat het plan moet worden aangemerkt als een project als bedoeld in Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid; PB 2000 L 327/1 (hierna: de KRW). Ingevolge artikel 4 van de KRW had de raad moeten onderzoeken of het plan achteruitgang van de chemische en ecologische toestand van een grondwaterlichaam of oppervlaktelichaam tot gevolg zou kunnen hebben. Gewezen wordt in dit verband op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 28 mei 2020, ECLI:EU:C:2020:391, waarin deze verplichting(en) zijn verduidelijkt. Gelet op het voorzorgsbeginsel dient in dit geval te worden getoetst of wordt voldaan aan de milieudoelstellingen van de KRW. Volgens [appellant] en anderen kan in dit geval geen beroep worden gedaan op de implementatie van de KRW in de Waterwet omdat deze implementatie volgens hen onjuist is.
12.1. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] en anderen over de KRW aldus dat het reparatieplan in strijd is met artikel 4, eerste lid, onder a, sub i, en artikel 4, eerste lid, onder b, sub i, van de KRW. Ingevolge die bepalingen leggen de lidstaten de nodige maatregelen ten uitvoer ter voorkoming van achteruitgang van de toestand van alle oppervlaktelichamen en grondwaterlichamen.
12.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 25 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX2543), kan de vraag naar de rechtstreekse werking van bepalingen van een richtlijn alleen rijzen in gevallen van incorrecte implementatie of indien de volledige toepassing van de richtlijn niet daadwerkelijk is verzekerd. 12.3. De Afdeling overweegt dat de bescherming en verbetering van de chemische- en ecologische kwaliteit van watersystemen in Nederland is ondergebracht in de Waterwet. Op grond hiervan zijn - kort samengevat - bepaalde activiteiten in watersystemen waarvoor de minister het bevoegd gezag is, vergunningplichtig. Daarnaast biedt deze wet, gelezen in samenhang met de Waterschapswet, de mogelijkheid voor watersystemen waarvoor de waterschappen verantwoordelijk zijn om zaken te regelen via de Keur. Hierin staan regels die een waterschap hanteert ter voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met de bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan verplicht het Besluit ruimtelijke ordening tot het doorlopen van een watertoetsproces met als doel te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke besluiten. Voor zover het plan daarnaast activiteiten mogelijk maakt waarvoor een watervergunning moet worden aangevraagd, kan aan de orde komen of het bestemmingsplan in zoverre uitvoerbaar is.
12.4. In paragraaf 4.2 van de plantoelichting staat dat bij de voorbereiding van het plan een watertoets is uitgevoerd om te bezien welke gevolgen er kunnen optreden voor watersystemen. Deze watertoets is aan het plan ten grondslag gelegd. In paragraaf 3.5 van de watertoets staat dat er geen oppervlaktewaterlichamen aanwezig zijn binnen het plangebied en dat de aanwezigheid van sloten en/of vijvers minimaal is. Wat grondwater betreft vermeldt paragraaf 3.7 dat het plangebied zich bevindt in een kwetsbaar gebied voor onttrekkingen, en dat hierover regels zijn gesteld in de uitvoeringsregels behorende tot de keur van het waterschap. Verder vermeldt deze paragraaf dat het plangebied volgens de bij de Keur van het waterschap behorende kaarten 1 en 2 niet wordt aangemerkt als veengrond of kleigrond, en dat geen sprake is van een kwetsbaar kwelgebied. In paragrafen 4.2 en 4.3 van de watertoets is vervolgens ingegaan op de vuilwaterafvoer en de gevolgen daarvan voor het grondwater. Hieruit volgt dat voor het plangebied nog geen rioleringsplan is ontwikkeld, maar dat in de directe omgeving wel riolering aanwezig is, waarop kan worden aangesloten. Bij de verdere uitwerking van het ontwerp zal aangetoond moeten worden dat de riolering in het gebied voldoende capaciteit en verhang heeft om het afvalwater van de nieuwe bebouwing af te voeren naar de zuivering. Aandachtspunt hierbij is het type rioolstelsel. Bij nieuwbouw is het verplicht om vuilwater en hemelwater middels een gescheiden rioolstelsel af te voeren. Hier wordt invulling aan gegeven door de aanleg van een gescheiden stelsel. Over het grondwater vermeldt de watertoets daarnaast dat het plangebied geen deel uitmaakt van een boringsvrije zone, waterbeschermingszone of waterwingebied, zodat verder geen gevolgen te verwachten zijn voor het grondwater.
Uit de aanvullende watertoets, die aan het reparatieplan ten grondslag is gelegd, volgt verder dat er - door rekening te houden met een maximale hoeveelheid oppervlakteverharding - mogelijkerwijs meer dan 5.000 m2 aan verharding wordt aangebracht, waardoor voor de realisatie hiervan een watervergunning van het waterschap benodigd is. Voor de aanvraag van de watervergunning zal het nadere ontwerp van de wadi’s moeten worden voorgelegd aan het waterschap.
12.5. De Afdeling stelt voorop dat uit de watertoets en de aanvullende watertoets volgt dat het voorliggende plan geen betrekking heeft op een directe handeling in voor de KRW relevante watersystemen. Wel heeft het plan (mogelijk) gevolgen voor deze watersystemen, onder meer als gevolg van afstromend hemelwater, de hoogte van de grondwaterstand en het aanbrengen van oppervlakteverharding. Uit de watertoets en de aanvullende watertoets volgt dat de gevolgen hiervan zijn beoordeeld. Om te waarborgen dat het water op de juiste manier verwerkt kan worden is in het plan aandacht besteed aan de diverse waterstromen, waaronder die van het afstromend hemelwater en het vuilwater, afkomstig van de in het plangebied voorziene woningen. Wat oppervlaktewaterlichamen betreft, volgt uit de watertoets dat deze niet aanwezig zijn in het plangebied. Daarnaast vermeldt de watertoets over het grondwater dat het plangebied geen deel uitmaakt van een boringsvrije zone, waterbeschermingszone of waterwingebied. Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling redelijkerwijs op het standpunt mogen stellen dat het plan niet leidt tot een achteruitgang van te beschermen oppervlaktewater- of grondwaterlichamen. [appellant] en anderen hebben dit ook niet inhoudelijk bestreden. Omdat er geen reden is om aan te nemen dat het plan leidt tot een achteruitgang van te beschermen oppervlaktewater- of grondwaterlichamen waarop artikel 4, eerste lid, onder a, sub i, en artikel 4, eerste lid, onder b, sub i, van de KRW zien, is er geen reden om te onderzoeken of de KRW incorrect is geïmplementeerd of dat de toepassing van de richtlijn niet daadwerkelijk is verzekerd. Voor zover [appellant] en anderen daarnaast hebben gewezen op de eventueel benodigde grondwateronttrekkingen voor de uitvoering van het plan, wordt opgemerkt dat door de initiatiefnemer ter zitting is aangeven dat, indien nodig, hiervoor een watervergunning wordt aangevraagd bij het waterschap. De eventuele gevolgen hiervan voor de waterkwaliteit kunnen aan de orde worden gesteld in de procedure over de watervergunning. Hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geeft daarnaast geen aanleiding voor de conclusie dat de raad zich op voorhand redelijkerwijs niet op het standpunt heeft mogen stellen dat een watervergunning niet zal kunnen worden verkregen.
Algemene afwijkingsregels
13. [appellant] en anderen betogen dat de raad niet heeft gemotiveerd in welke gevallen het mogelijk is om met toepassing van artikel 9.1, aanhef, en onder b, van de planregels de grenzen van het bouwvlak te overschrijden. Als gevolg hiervan bestaat de mogelijkheid om de bebouwingmogelijkheden in het plangebied aanzienlijk te verruimen. Daarnaast biedt artikel 10 van de planregels de mogelijkheid om de in het plan opgenomen bestemmingsvlakken te vergroten. Als gevolg daarvan zou de groenbestemming, die ook een waterbergingsfunctie moet hebben, aanzienlijk kunnen worden verkleind. Verder kan het verruimen van de bebouwingsmogelijkheden tot gevolg hebben dat de nieuwe bebouwing qua schaal, maattypologie en positionering minder goed aansluit op de kavels van de omliggende omgeving en de omliggende woningen.
13.1. Artikel 9.1 van de planregels luidt:
"Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 15% worden vergroot;
[…]".
13.2. Artikel 10 luidt:
"Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 15% worden vergroot.".
13.3. De raad stelt zich op het standpunt dat de in artikel 9.1 en artikel 10 van de planregels opgenomen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden ruimtelijk aanvaardbaar zijn. De toepassing van deze bevoegdheden leidt volgens de raad niet tot een aanzienlijke vergroting van de bouwmogelijkheden.
13.4. De Afdeling overweegt dat de raad bij de vaststelling van het plan heeft voorzien in een aantal flexibiliteitsbepalingen op grond waarvan het mogelijk is om de in het plan voorziene maten, bouwgrenzen en de bestemmingsgrenzen te wijzigen.
Wat betreft de mogelijkheid om de bouwgrenzen bij omgevingsvergunning te wijzigen overweegt de Afdeling dat gelet op het bepaalde hierover in artikel 9.1, aanhef, en onder b, van de planregels het bouwvlak slechts met 3 m mag worden verruimd en het bouwvlak met ten hoogste 15% mag worden vergroot wanneer dit nodig is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad met het opnemen van deze bepaling in de planregels geen zodanige verruiming van de bebouwingsmogelijkheden mogelijk gemaakt dat de raad de in het plan voorziene bebouwingsmogelijkheden in strijd heeft moeten achten met een goede ruimtelijke ordening. Hierbij betrekt de Afdeling dat de kortste afstand van de in het plan voorziene bebouwing tot de woningen van [appellant] en anderen ongeveer 35 m bedraagt, en dat deze afstand als gevolg van het bepaalde in artikel 9.1, aanhef, en onder b, van de planregels met ten hoogste 3 m kan worden verkleind. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad de gevolgen hiervan voor het woon- en leefklimaat van [appellant] en anderen niet zodanig hoeven achten dat hij het plan redelijkerwijs niet heeft kunnen vaststellen.
Ook wat betreft de wijzigingsbevoegdheid in artikel 10 van de planregels, waarbij de bestemmingsgrenzen van de in het plan opgenomen bestemmingen met ten hoogste 3 m mogen worden vergroot en het bestemmingsvlak met ten hoogste 15% mag worden vergroot, heeft de raad de gevolgen hiervan voor het woon- en leefklimaat van [appellant] en anderen niet zodanig hoeven achten, dat hij deze mogelijkheid redelijkerwijs niet heeft kunnen opnemen in de planregels. De omstandigheid dat de groenbestemming ten gevolge hiervan mogelijk zou kunnen worden verkleind, met als gevolg dat de benodigde waterberging niet meer kan worden gerealiseerd, doet hier niet aan af omdat in artikel 5.4.4 van de planregels de voorwaardelijke verplichting is opgenomen dat de gronden waaraan de bestemming "Wonen" is toegekend alleen in gebruik mogen worden genomen indien en voor zover een wadi, met een capaciteit van ten minste 455 m3 is aangelegd en in stand wordt gehouden. Dat de nieuwe bebouwing qua schaal, maattypologie en positionering minder goed aansluit op de kavels van de omliggende omgeving en de omliggende woningen als gevolg van de verruiming van de bestemming "Wonen", volgt de Afdeling niet gelet op de beperkte verruiming van de bestemmingsgrenzen die is toegestaan op grond van artikel 10 van de planregels.
Het betoog slaagt niet.
Openbaar groen
14. [appellant] en anderen voeren aan dat in het plan een voorwaardelijke verplichting ontbreekt ten aanzien van het planten van diverse bomen.
14.1. Met de vaststelling van het reparatieplan is beoogd tegemoet te komen aan deze beroepsgrond. Hiertoe is in artikel 5.4.5 van de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen die ertoe strekt dat het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de gronden ter plaatse van de bestemming "Wonen" conform de in artikel 5.1 opgenomen bestemmingsomschrijving alleen is toegestaan onder de voorwaarde dat in het plangebied 27 functionele bomen, 11 structuurbomen en twee waardevolle bomen conform Bijlage 1 bij de regels zijn gerealiseerd.
14.2. [appellant] en anderen hebben naar aanleiding van de vaststelling van het reparatieplan geen nadere gronden aangevoerd over het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de planregels ten aanzien van het planten van bomen. In zoverre komt de Afdeling tot de conclusie dat de raad met de vaststelling van het reparatieplan aan de bezwaren van [appellant] en anderen is tegemoet gekomen.
Conclusie over het beroep tegen het reparatieplan
15. Gelet op hetgeen is overwogen in 9.3 over de berekening van de parkeervraag van de appartementen, die naar het oordeel van de Afdeling niet inzichtelijk is, is de conclusie dat de raad het besluit van 23 januari 2023 heeft genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb.
Bestuurlijke lus
16. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om met inachtneming van 9.3 binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak:
- voor zover mogelijk alsnog te motiveren waarom bij de berekening van de parkeervraag van de gestapelde woningen is uitgegaan van parkeernormen voor appartementen binnen het type ‘koop etage goedkoop’, dan wel door alsnog een nieuwe berekening van de parkeervraag aan het plan ten grondslag te leggen, en te bezien of het besluit van 23 januari 2023 in het licht hiervan al dan niet in stand kan blijven en zo nodig een ander besluit te nemen.
De raad dient de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mee te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen. Afdeling 3.4 van de Awb hoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.
Het beroep tegen het besluit van 16 juni 2022
17. In de einduitspraak zal worden beslist op het beroep gericht tegen het oorspronkelijke plan.
Proceskosten
18. In de einduitspraak zal eveneens worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Lisse op:
- om binnen 12 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van rechtsoverwegingen 9.3 en 16 het daar omgeschreven gebrek te herstellen;
- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. H.J.M. Baldinger en mr. N.H. van den Biggelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. Sommer, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
voorzitter
w.g. Sommer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2023
901
BIJLAGE
De regels van het reparatieplan
Artikel 5.1
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen in een woning;
b. maximaal 64 woningen, met dien verstande dat:
1. maximaal één vrijstaande woning;
2. maximaal 18 twee-onder-een-kapwoningen;
3. maximaal 25 rijwoningen (tussen- en hoekwoningen); en
4. maximaal 20 gestapelde woningen;
zijn toegestaan;
c. aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
d. verkeer- en verblijfsgebied;
e. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, parkeervoorzieningen, verblijfsgebied, tuinen en water.
Artikel 5.2
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
a. er mogen ter plaatse maximaal 64 woningen worden gebouwd;
b. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
c. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen uitsluitend twee-onder-een-kapwoningen worden gebouwd;
d. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen uitsluitend rij-, tussen- en hoekwoningen worden gebouwd;
e. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen uitsluitend gestapelde woningen worden gebouwd;
f. woningen moeten worden gebouwd binnen een bouwvlak;
g. de goothoogte bedraagt maximaal de goothoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)';
h. de bouwhoogte bedraagt maximaal de bouwhoogte zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
[…]
Artikel 5.4.2
Twee-onder-één kappers, als bedoeld in artikel 5.2.1, mogen slecht als zodanig in gebruik worden genomen indien per twee-onder-één kapper minimaal één parkeerplaats voor een auto op eigen terrein is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
Artikel 5.4.3
Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting' conform de in artikel 5.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan onder voorwaarde dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - haag' een wintergroene haag met een hoogte van minimaal 1,5 m is gerealiseerd en vervolgens in stand te wordt gehouden.
Artikel 5.4.4
Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorwaardelijke verplichting' conform de in artikel 5.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan onder voorwaarde dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - haag' een wintergroene haag met een hoogte van minimaal 1,5 m is gerealiseerd en vervolgens in stand te wordt gehouden.
Artikel 5.4.5
Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de gronden ter plaatse van de bestemming ‘Wonen’ conform de in artikel 5.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan onder de voorwaarde dat in het plangebied 27 functionele bomen, 11 structuurbomen en twee waardevolle bomen conform Bijlage 1 bij de regels zijn gerealiseerd.
Artikel 7.3.1
Een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw (waaronder mede wordt begrepen het splitsen van een bestaande woning in een of meerdere woningen) of een omgevingsvergunning voor een afwijking van het gebruik wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan het gemeentelijke parkeerbeleid.
Artikel 7.3.3
Burgemeester en wethouders passen deze bouwregels toe met inachtneming van de door hen vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
Beleidsregel parkeernormen Lisse 2019
Artikel 3.2
[…]
5. Voor de bepaling van de parkeerkencijfers in de systematiek van het CROW is de stedelijkheidsgraad vereist. Lisse is aan te merken als matig stedelijk. Hierop zijn de parkeernormen gebaseerd.
6. Voor het bepalen van de parkeerbehoefte worden de parkeernormen gehanteerd zoals weergegeven in bijlage 1 van deze beleidsregels. De parkeernormen voor Lisse zijn bepaald op het gegeven dat uit ervaring is gebleken dat het hanteren van de gemiddelde waarde van de bandbreedtes, zoals deze zijn gegeven door het CROW in de uitgave over parkeerkengetallen, het meest passend is. In bijlage 1 zijn de meest voorkomende functies opgenomen.
[…]
9. Bestaande parkeerplaatsen, indien en voor zover noodzakelijk om te voldoen aan de parkeerbehoefte van de bestaande situatie, die door het project verdwijnen, moeten, als regel, één op één worden gecompenseerd door nieuwe parkeerplaatsen.