202201845/1/R1.
Datum uitspraak: 30 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Schijndel, gemeente Meierijstad,
appellant,
en
de raad van de gemeente Meierijstad,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 22 juni 2021 heeft de raad de aanvraag van [appellant] om een bestemmingsplan vast te stellen ten behoeve van een tweede, al bestaande, woning aan de [locatie nummer 1-nummer 2] in Schijndel afgewezen.
Bij besluit van 17 februari 2022 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2023, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.C. Mulder-van den Biggelaar, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] en zijn vrouw wonen in de aanbouw van de langgevelboerderij aan de [locatie nummer 1], waaraan het huisnummer [nummer 2] is toegekend. De schoonmoeder van [appellant] woont op [nummer 1]. Met zijn aanvraag om het bestemmingsplan te herzien wil [appellant] bereiken dat het ter plaatse geldende bestemmingsplan op het perceel twee woningen mogelijk maakt in plaats van één.
2. Voor het perceel geldt het bestemmingsplan "Landelijk gebied", vastgesteld op 27 juni 2013. Het perceel heeft de bestemming "Wonen".
Artikel 26.1.2, onder a, van de planregels luidt:
"1. per bestemmingsvlak is maximaal één woning toegestaan.
2. in afwijking van het voorgaande geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aangegeven maximale aantal wooneenheden het toegestane maximale aantal woningen is."
Een aanduiding als hiervoor bedoeld is niet aan het perceel toegekend.
Toetsingskader
3. Bij het besluit over de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad, of in voorkomende gevallen het college, beleidsruimte en moet hij de betrokken belangen afwegen. De Afdeling maakt die belangenafweging niet zelf, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit om het bestemmingsplan niet vast te stellen in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
Heroverweging
4. [appellant] betoogt dat bij het nemen van het besluit op bezwaar ten onrechte een volledige heroverweging van het besluit van 22 juni 2021 achterwege is gelaten.
4.1. Ingevolge artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats. Naar het oordeel van de Afdeling leidt het betoog van [appellant] niet tot de conclusie dat de raad in zoverre in strijd met de in artikel 3:2 van de Awb neergelegde eis van een zorgvuldige voorbereiding heeft gehandeld.
Het betoog faalt.
Uitleg omgevingsvergunning
5. [appellant] betoogt dat met de in 2010 verleende omgevingsvergunning impliciet vrijstelling is gegeven voor een tweede woning op het perceel. Hij mocht erop vertrouwen dat een tweede woning was toegestaan. De gemeente heeft nadien immers niet handhavend opgetreden.
5.1. In 2010 heeft [appellant] een omgevingsvergunning aangevraagd voor het vernieuwen van een aanbouw aan de langgevelboerderij aan de [locatie nummer 1]. De vergunning werd op 16 december 2010 verleend.
5.2. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 25 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:555, overweegt de Afdeling dat voor de vraag of het college met de in 2010 verleende omgevingsvergunning impliciet vrijstelling heeft verleend voor het splitsen van de woning op het perceel ten behoeve van twee woningen in strijd met het bestemmingsplan, bepalend is of uit de aanvraag het strijdige gebruik zonder meer blijkt. De aanvraag van 18 oktober 2010 betreft het vernieuwen van de aanbouw aan de [locatie nummer 1] te Schijndel. Uit de bij de aanvraag behorende bouwtekening blijkt dat het gaat om de verplaatsing en uitbreiding van een bestaande keuken. Dit past binnen de woonbestemming die voor het perceel geldt. Uit de bouwtekening blijkt weliswaar ook dat er nog een ruimte in het gebouw is aangeduid als keuken, maar dit brengt niet met zich dat het college heeft ingestemd met een tweede woning. Een woning kan meer dan een keuken hebben. Ook verder heeft het college uit de aanvraag niet hoeven afleiden dat er sprake is van met het bestemmingsplan strijdig gebruik. Het college heeft met de bij besluit van 16 december 2010 verleende omgevingsvergunning dus niet impliciet vrijstelling verleend voor het splitsen van de woning op het perceel. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
Het betoog faalt.
Overgangsrecht
6. [appellant] betoogt dat de aanvraag moet worden toegewezen, omdat het gebruik van het perceel voor twee woningen wordt beschermd door het gebruiksovergangsrecht van het geldende bestemmingsplan. Hij en zijn vrouw zijn in 1981 in het achterhuis van de boerderij aan de [locatie nummer 1] gaan wonen. Dat gedeelte hebben zij toen tot een zelfstandige woning verbouwd. Daarna, zo stelt [appellant], hebben zij daar steeds een zelfstandige huishouding gevoerd.
6.1. Niet in geschil is dat [appellant] in 1981 bij zijn vrouw aan de [locatie nummer 1] is komen wonen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat het gebruiksovergangsrecht in de planregels bij het bestemmingsplan "Landelijk gebied" van toepassing is. De raad stelt dat ook in de voorgaande bestemmingsplannen slechts één woning op het perceel was toegestaan. [appellant] heeft dit niet weersproken. De drie door [appellant] overgelegde verklaringen, waaronder een van zijn schoonmoeder, gaan over het feitelijke gebruik van het perceel in het verleden. Dat is niet van belang, omdat het overgangsrecht alleen legaal gebruik beschermt.
Het betoog faalt.
Belangenafweging
7. [appellant] stelt dat zijn belangen onvoldoende zijn meegewogen. Het toegezegde persoonsgebonden overgangsrecht is onvoldoende. Voor [appellant] is dat geen oplossing omdat het betekent dat de woning alleen tijdelijk zou mogen worden gebruikt. Bij het staken van de bewoning zou hij kosten moeten maken, omdat hij dan bouwkundige voorzieningen zou moeten verwijderen.
7.1. De raad stelt dat het college bij het primaire besluit wist dat de weigering van het gevraagde geen oplossing zou zijn. Het college achtte zich verplicht om verder te kijken dan de aanvraag en te beoordelen of er andere mogelijkheden zijn om de situatie te legaliseren. Het gemeentelijke en provinciale beleid staat in de weg aan een positieve bestemming van de tweede woning. Het college heeft met het principebesluit voor een persoonsgebonden overgangsrecht een mogelijke oplossing voor de situatie willen voordragen. Die voorkomt de huidige eigenaar de woning moet verlaten. De raad meent dat het college de situatie toen zo volledig mogelijk heeft beoordeeld en binnen de wettelijke kaders een oplossing heeft gezocht. Dat dit voor [appellant] wellicht niet de meest ideale situatie is, doet hier niets aan af.
7.2. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad bij het besluit op bezwaar voldoende rekening gehouden met de belangen van [appellant]. De raad wil meewerken aan een bestemmingsplanherziening voor een persoonsgebonden overgangsrecht voor bewoning van de woning aan de [nummer 2] in Schijndel. Aan de door [appellant] gevreesde financiële gevolgen van het - op termijn - staken van het gebruik als tweede woning, heeft de raad geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen. Het beëindigen van het gebruik van de boerderij voor een tweede woning betekent op zichzelf niet dat bouwkundige aanpassingen moeten plaatsvinden. [appellant] heeft ook zelf het risico genomen om bouwkundige voorzieningen te treffen voor een woning die planologisch niet was toegestaan.
De Afdeling concludeert dat de nadelige gevolgen van de weigering om een bestemmingsplan vast te stellen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen. De raad heeft dus tot de conclusie mogen komen dat het vaststellen van een bestemmingsplan zoals gevraagd de goede ruimtelijke ordening niet dient.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Zwemstra
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2023