202201600/1/R3.
Datum uitspraak: 30 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Zwagerbosch, gemeente Noardeast-Fryslân,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Noardeast-Fryslân,
verweerder
Procesverloop
Bij besluit van 13 januari 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Zwagerbosch - [locatie 1]" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juni 2023, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door mr. F. Krol-Postma, advocaat te Heerenveen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. N. Seinen en ir. P. Braam, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Het bestemmingsplan, dat betrekking heeft op een perceel ten oosten van het perceel [locatie 1] in Zwagerbosch, voorziet in een functiewijziging van het perceel van de bestemming "Tuin" naar de bestemming "Wonen". Het plan kent bouwmogelijkheden toe aan het perceel die in het bestemmingsplan "Zwagerbosch" niet beschikbaar waren. Uit de toelichting van het bestemmingsplan blijkt dat het voornemen bestaat om hier één vrijstaande woning te bouwen. Voor die vrijstaande woning is op de verbeelding een bouwvlak opgenomen van 12 bij 15 meter.
Het plangebied bevindt zich in een woonwijk waar meerdere vrijstaande woningen staan. Aan de noordzijde van het plangebied bevindt zich een spoorweg. Aan de west-, oost-, en zuidzijde grenst het plangebied aan percelen met vrijstaande woningen.
[appellant] en anderen wonen in de directe omgeving van het perceel. [appellant] en [appellant A] wonen op het perceel [locatie 2], tegenover het plangebied. [appellant B] en [appellant C] wonen op het perceel [locatie 3], dat naast het plangebied ligt. Het perceel heeft voor [appellant] en anderen een lange voorgeschiedenis. Op de zitting hebben [appellant] en anderen toegelicht dat de grond eerst toebehoorde aan [appellant]. Later is de grond in handen gekomen van de gemeente en heeft de gemeente de grond verhuurd. In 2011 heeft de gemeente bekendgemaakt de grond te willen verkopen. [appellant C] heeft de grond toen willen kopen, maar zo is het niet gegaan. De grond is toen verkocht aan [initiatiefnemer]. De grond is als braakliggend terrein door de jaren heen door [appellant] en anderen en de andere bewoners uit de buurt gebruikt als speelplaats en als locatie voor barbecues en buurtfeesten. [appellant] en anderen zijn het niet eens met de beoogde ontwikkeling en hebben daarom beroep ingesteld.
2. Het wettelijk kader is te vinden in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Beroepsgronden
Omschrijving van het plan
4. [appellant] en anderen betogen dat de omschrijving van zowel het ontwerpbestemmingsplan als het vastgestelde bestemmingsplan in de publicatie onvoldoende duidelijk is en dat hierdoor sprake is van onzorgvuldige besluitvorming. Volgens [appellant] en anderen is de vermelding [locatie 1] onjuist, omdat de woning wordt gerealiseerd aan de Heidewei. [appellant] en anderen zijn van mening dat de gekozen aanduiding niet de interesse heeft gewekt van de juiste mensen, namelijk niet van de directe omwonenden, omdat die niet ‘aanslaan’ op de aanduiding [locatie 1]. Volgens [appellant] en anderen is aan de noordelijke kant van het perceel de straat op ruimtelijkeplannen.nl aangeduid als Boskwei terwijl op Google Maps en in de praktijk dit niet klopt, daar heet de straat Spoarbuorren súd.
Op de zitting is door [appellant] en anderen toegelicht dat de straat Boskwei feitelijk niet doorloopt zoals op ruimtelijkeplannen.nl en de BAG te zien is. Volgens [appellant] en anderen is de situatie, zoals te zien op ruimtelijkeplannen.nl en de BAG, een verouderde situatie. Voordat er een spoor werd aangelegd liep de Boskwei door, maar door het spoor is deze weg afgekapt. Het perceel ligt volgens hen tussen de straten Spoarbuorren súd en de Heidewei in.
4.1. De raad stelt dat er wettelijk gezien geen regels zijn ten aanzien van de naamgeving van de publicatie. De raad geeft aan dat de titel van de publicatie niet [locatie 1] is maar ‘Zwagerbosch (oostelijk van) [locatie 1]’. Bij de publicatie van de vaststelling van het plan is ‘oostelijk’ ook vermeld in de tekst. De raad heeft getracht om op deze manier de locatie zo duidelijk mogelijk weer te geven. De raad geeft daarbij aan dat het perceel niet is voorzien van een adres en dat het gebruik van de kadastrale aanduiding niet publieksvriendelijk is. Daarom is gekozen voor het dichtstbijzijnde adres, de [locatie 1].
Daarnaast geeft de raad aan dat hij zich, voor wat betreft de adressen, baseert op de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (hierna: de BAG). De BAG duidt de straat ten noorden van het perceel aan als Boskwei. Dit is tevens de reden dat de raad voor Boskwei als omschrijving heeft gekozen.
De raad heeft op de zitting aangegeven dat het geen bewuste keuze is geweest om "oostelijk van" weg te laten in de titel van de publicatie. Dat onder de titel van de publicatie "oostelijk van" dikgedrukt wordt aangeduid maakt dat het, volgens de raad, wel voldoende duidelijk is om welk perceel het gaat.
4.2. De Afdeling overweegt het volgende over de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerpplan. In artikel 3:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) was ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan bepaald dat het bestuursorgaan voorafgaand aan de terinzagelegging in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis geeft van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud. Hieronder wordt blijkens de uitspraak van de Afdeling van 17 december 2003 (ECLI:NL:RVS:2003:AO0288) onder meer begrepen de aanduiding van het gebied waarop het plan betrekking heeft. Ook uit de door [appellant] en anderen op de zitting genoemde uitspraak van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1887) blijkt dat uit de kennisgeving duidelijk moet worden om welk gebied het gaat. Het is ter beoordeling aan het bestuursorgaan dat het ontwerpplan ter inzage legt welke naam aan het ontwerpplan wordt gegeven en wat verder wordt vermeld in de kennisgeving om duidelijk te maken om welke gronden het gaat. De Afdeling is van oordeel dat de raad een omschrijving heeft gekozen die duidelijk maakt om welke gronden het gaat. In de titel van de kennisgeving staat: "Zwagerbosch (oostelijk van) [locatie 1]". Hieruit kan worden afgeleid dat het niet om het perceel [locatie 1] zelf gaat, maar om het perceel ten oosten daarvan. Omdat het perceel zelf nog geen adres had, is het naar het oordeel van de Afdeling niet onlogisch dat de raad aansluiting heeft gezocht bij het dichtst bijgelegen perceel. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat eventuele onbekende derden de publicatie over het hoofd hebben gezien en geen zienswijze naar voren hebben gebracht, omdat voor hen niet duidelijk was dat het om het perceel ten oosten van [locatie 1] ging. [appellant] en anderen hebben onderkend dat de kennisgeving ging over het braakliggende perceel en hebben een zienswijze naar voren gebracht. De Afdeling ziet onder deze omstandigheden geen aanleiding om te oordelen dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid door de manier waarop is kennisgegeven van de terinzagelegging van het ontwerpplan. Het betoog slaagt niet. 4.3. Voor zover [appellant] en anderen aanvoeren dat de kennisgeving van de terinzagelegging van het vastgestelde plan onduidelijk is, gaat deze beroepsgrond over een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan alleen al daarom de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan dus geen reden zijn voor de vernietiging van het bestreden besluit. Het betoog slaagt niet.
Onjuistheid plantoelichting
5. [appellant] en anderen betogen dat afbeelding 2.3 in de plantoelichting een vertekend beeld geeft van de situatie ter plaatse, omdat het perceel waar het om gaat al bebouwd lijkt, terwijl het om een braakliggend perceel gaat.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het geheel bezien moet worden in samenhang met de andere afbeelding die daarboven staat. In de toelichting wordt duidelijk omschreven dat het perceel nog niet is ontwikkeld en dat het gaat om een braakliggende kavel zonder bebouwing. Daarnaast geeft het bovenschrift van de afbeelding aan: "Figuur 2.2 en 2.3 geeft een overzicht van het plangebied en zijn omgeving weer". De foto’s geven een indruk van de planlocatie zelf en zijn directe omgeving, aldus de raad.
5.2. De Afdeling overweegt dat de plantoelichting als zodanig geen juridisch bindend onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan. Deze beroepsgrond kan daarom niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. Het betoog slaagt niet.
[appellant] en anderen hebben overigens niet aannemelijk gemaakt dat de plantoelichting met betrekking tot de afbeeldingen dusdanige onjuistheden en onvolkomenheden bevat dat daardoor een vertekend beeld van de situatie ter plaatse ontstaat. Zoals de raad terecht stelt moet afbeelding 2.3 in samenhang met de andere afbeeldingen en de tekst van de plantoelichting worden bezien.
Reactie op zienswijze
6. [appellant] en anderen betogen dat het besluit tevens onzorgvuldig is voorbereid, omdat zij geen ontvangstbevestiging van de zienswijze, reactie op de zienswijze en verwijzing naar de reactienota hebben ontvangen.
6.1. De raad gaat ervan uit dat gedoeld wordt op de plicht om mededeling te doen van het besluit op grond van artikel 3:43 van de Awb. De raad heeft op de zitting nogmaals erkend dat hij abusievelijk geen mededeling heeft gedaan en betreurt dat. [appellant] en anderen zijn daardoor echter volgens de raad niet benadeeld, omdat zij tijdig beroep hebben ingesteld.
6.2. De Afdeling overweegt dat in de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) of Awb geen bepalingen zijn opgenomen die ertoe verplichten om de ontvangst te bevestigen van genoemde stukken.
Voor zover het gaat om het verzuim van de raad een mededeling te doen van de vaststelling van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3:43, eerste lid, van de Awb, is dit een onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit. Alleen al daarom kan dit de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze onregelmatigheid kan dus geen reden zijn voor de vernietiging van het bestreden besluit. Het betoog slaagt niet. Dit gebrek had overigens onder omstandigheden kunnen leiden tot een geslaagd beroep op een verschoonbare termijnoverschrijding bij het instellen van beroep, maar dat is hier niet aan de orde. [appellant] en anderen hebben tijdig beroep ingesteld.
Hoogte - welstandsbeleid & inpassing
7. [appellant] en anderen betogen dat in de toelichting van het bestemmingsplan niet naar de juiste welstandsnota wordt verwezen. In de toelichting wordt verwezen naar de Welstandsnota Dantumadiel (hierna: Welstandsnota Dantumadiel), terwijl op 13 augustus 2020 de Welstandsnota Noardeast-Fryslân (hierna: Welstandsnota 2020) is vastgesteld. Volgens [appellant] en anderen had de Welstandsnota 2020 betrokken moeten worden bij de beoordeling en niet de Welstandsnota Dantumadiel.
Voorts betogen [appellant] en anderen dat de bouwhoogte die in de planregels wordt toegestaan in strijd is met het welstandsbeleid uit de Welstandsnota 2020. Volgens [appellant] en anderen valt het betreffende perceel in de Welstandsnota 2020 onder de aanduiding ‘4-lintbebouwing (regulier)’. In de Welstandsnota 2020 staat over de aanduiding waaronder het perceel valt: "de bebouwing is doorgaans in één bouwlaag met kap gebouwd." Volgens [appellant] en anderen laten de planregels echter twee bouwlagen met een kap toe, omdat een goot- en bouwhoogte is toegestaan van 6 en 9,5 meter. In de toelichting staat in paragraaf 3.3 ten onrechte dat wordt uitgegaan van een vrijstaande woning, opgebouwd uit één bouwlaag met kap.
[appellant] en anderen betogen dat de toegestane goot- en bouwhoogte van 6 en 9,5 meter stedenbouwkundig niet past binnen de omgeving. De omliggende bebouwing is laag. Overal in de omliggende straten is sprake van laagbouw, te weten één bouwlaag met kap. Er is daarom geen sprake van een goede ruimtelijke ordening.
7.1. De raad erkent dat in de plantoelichting niet naar de juiste welstandsnota is verwezen. De raad stelt dat het ontwerpplan, ten tijde waarvan nog een andere welstandsnota gold, abusievelijk op dit punt niet is geactualiseerd bij de vaststelling van het plan. Op het moment dat het plan werd vastgesteld was de Welstandsnota 2020 van toepassing. Inhoudelijk maakt dit echter volgens de raad geen verschil. Zowel volgens de Welstandsnota 2020 als volgens de Welstandsnota Dantumadiel zijn in het gebied waar het perceel onder valt woningen mogelijk van een tot twee bouwlagen met een kap, aldus de raad.
Voorts stelt de raad dat de planregels voor de goot- en bouwhoogte in overeenstemming zijn met de planregels uit het voor het omliggende gebied geldende bestemmingsplan "Zwagerbosch" op grond waarvan tevens een goot- en bouwhoogte van 6 en 9,5 meter is toegestaan op alle omliggende woonpercelen. In zoverre is de toegelaten goot- en bouwhoogte volgens de raad passend in de omgeving. Desondanks geeft de raad aan dat zicht wordt gegeven op de bouw van een woning bestaande uit één bouwlaag met kap, zoals staat in paragraaf 2.2 van de plantoelichting. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat hiermee wordt bedoeld dat de initiatiefnemer van het plan voornemens is om een woning bestaande uit één bouwlaag met een kap te realiseren, zodat die woning levensloopbestendig is. Of voor zo’n woning een omgevingsvergunning zal worden aangevraagd, moet volgens de raad echter worden afgewacht. Hoe dan ook zal het concrete bouwplan uiteindelijk getoetst worden aan de dan geldende welstandsnota, aldus de raad.
7.2. De raad heeft erkend dat in de plantoelichting een onjuiste verwijzing is opgenomen naar de van toepassing zijnde welstandsnota. Op het moment dat het plan werd vastgesteld was de Welstandsnota 2020 van toepassing. Hoewel dit onzorgvuldig is, kan deze onjuiste verwijzing op zichzelf niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. Zoals onder 5.2 is overwogen, is de plantoelichting geen juridisch bindend onderdeel van het bestemmingsplan. Hierbij acht de Afdeling van belang dat, anders dan [appellant] en anderen lijken te veronderstellen, het in de welstandsnota neergelegde beleid niet is bedoeld voor het opstellen van bestemmingsplannen, maar voor de toetsing van een individuele bouwaanvraag.
7.3. Zoals op de zitting met partijen is vastgesteld valt de planlocatie volgens de Welstandsnota 2020 onder welstandsgebied 6 - Woonwijken na 1950 (regulier). Binnen dit welstandsgebied is het toegestaan om woningen te bouwen met één tot twee bouwlagen. Ook volgens het in de plantoelichting genoemde oude welstandsbeleid was het toegestaan om op de planlocatie woningen te bouwen met één tot twee bouwlagen. Het standpunt van de raad dat in beide welstandsnota’s één tot twee bouwlagen zijn toegestaan is dus juist. De in te dienen aanvraag om een omgevingsvergunning voor de bouw van de woning zal worden getoetst aan het dan geldende welstandsbeleid. De maximale planologische bouwmogelijkheden wat betreft hoogte zijn in overeenstemming met de Welstandsnota 2020.
7.4. De Afdeling ziet in wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat de voorziene woning met een toegelaten goot- en bouwhoogte van 6 en 9,5 meter stedenbouwkundig passend is in de omgeving. Hoewel de Afdeling begrip heeft voor het betoog van [appellant] en anderen dat woningen met twee bouwlagen en kap niet passend zijn in de omgeving, omdat zich daar in de huidige feitelijke situatie veelal woningen bevinden die niet hoger zijn dan één bouwlaag met kap, kan de Afdeling de motivering van de raad op dit punt goed volgen. Op de zitting is toegelicht dat in het verleden in de omgeving, overeenkomstig het toen geldende bestemmingsplan "Zwagerbosch" uit 2004, geen hogere bouw was toegestaan. In 2016 is echter een nieuw bestemmingsplan vastgesteld waarbij de toegestane bouwhoogte is verhoogd. Dat is het geldende bestemmingsplan "Zwagerbosch". Dat betekent dat in de directe omgeving van de planlocatie op alle percelen met de bestemming "Wonen -1" en een bouwvlak een goot- en bouwhoogte van 6 en 9,5 meter toegestaan is. De Afdeling is van oordeel dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Zwagerbosch - [locatie 1]" betekenis heeft mogen toekennen aan de planregels uit het bestemmingsplan "Zwagerbosch" en dezelfde maatvoering mocht opnemen in het bestemmingsplan "Zwagerbosch - [locatie 1]".
Het betoog slaagt niet.
Belangenafweging: uitzicht en privacy
8. [appellant] en anderen betogen dat aan hun belangen onvoldoende gewicht is toegekend bij het vaststellen van het bestemmingsplan. De woning die het bestemmingsplan mogelijk maakt heeft een grote impact op het woon- en leefklimaat van [appellant] en anderen. Zij voeren aan dat zij door de bouw van de woning hun vrije uitzicht verliezen. Daarnaast heeft de woning ook invloed op de privacy, nu er vanuit de woning in de woningen en tuinen van [appellant] en anderen kan worden gekeken. [appellant] en anderen zijn van mening dat de raad het belang van de eigenaar van het perceel om een woning te realiseren ten onrechte boven het belang van de omwonenden heeft gesteld. De woning zal ook enkel worden gebouwd om winst mee te maken, aangezien de initiatiefnemer al een woning heeft.
8.1. De raad stelt dat het perceel [locatie 3] van [appellant C] aan de zijde van het plangebied voor bedrijvigheid wordt gebruikt en daarom weinig privacygevoelig is en er vanuit deze zijde van de woning geen uitzicht bestaat op het plangebied.
De raad stelt verder dat de woning van [appellant] op het perceel [locatie 2] terugliggend is gesitueerd, waardoor geen sprake is van een aanzienlijke belemmering van het uitzicht. Alleen het uitzicht vanuit de voorzijde van de woning zal worden beïnvloed door de voorziene woning.
Volgens de raad kon het uitzicht op het planperceel nu ook al niet worden gegarandeerd omdat de tuinbestemming van het planperceel al velerlei inrichtings- en gebruiksmogelijkheden kende. Daarnaast stelt de raad dat in de nieuwe bestemming de voorzijde van de nieuwe woning een afschermende werking zal hebben met betrekking tot de activiteiten op de rest van het perceel. Op grond van de nieuwe bestemming ontstaan er per definitie dus niet meer activiteiten waar zicht op is. De raad stelt dat de gebruiksmogelijkheden die de woonbestemming biedt, ten opzichte van de vroegere tuinbestemming van het planperceel, de privacy en het uitzicht niet nadelig zullen beïnvloeden.
8.2. Het standpunt van de raad komt erop neer dat een woonbestemming ten opzichte van de voorheen geldende tuinbestemming geen nadelige invloed heeft op het uitzicht en de privacy van de omwonenden [appellant] en [appellant C]. Dit standpunt deelt de Afdeling niet. De bestemming "Wonen -1" kent veel meer bouw- en gebruiksmogelijkheden dan de bestemming "Tuin". Daarnaast is op de zitting vastgesteld dat [appellant C] vanaf het perceel [locatie 3], anders dan de raad stelt, uitzicht heeft op het plangebied. De toekomstige ontwikkeling heeft dan ook gevolgen voor het woon- en leefklimaat van [appellant] en anderen. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan echter geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Hieruit volgt dat [appellant] en anderen geen aanspraak kunnen maken op een blijvend vrij uitzicht vanuit de woning, ook niet als het vorige bestemmingsplan daar geen of minder bebouwing toestond. De afstand tussen de woningen, ongeveer 25 meter, is geen onredelijke afstand, de overige woningen in de wijk hebben een vergelijkbare afstand tot elkaar. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding om te oordelen dat sprake is van een aantasting van het woon- en leefklimaat die zodanig is dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
Het betoog slaagt niet.
Woonbeleid
9. [appellant] en anderen betogen dat de uitbreiding van de woningvoorraad in strijd is met de Beleidsvisie wonen 2016-2020 (hierna: de Beleidsvisie), waar in paragraaf 3.3 van de plantoelichting naar wordt verwezen. In de Beleidsvisie staat: "in kleine dorpen vindt in principe geen uitbreiding van de woningvoorraad plaats". Daarnaast voeren [appellant] en anderen aan dat er geen sprake is van een ‘uitbreidingsgebied’, omdat dat voor een gehucht als Zwagerbosch niet opgaat.
9.1. De raad stelt dat in dit geval de nadruk moet worden gelegd op de zinsnede "in principe". Dit is een nuancering die in de Beleidsvisie nader uiteen is gezet. In meerdere hoofdstukken worden doelen aangegeven die kunnen leiden tot uitbreiding van de woningvoorraad. De raad is van mening dat de bouw van de nieuwe woning hieraan voldoet. Zo geeft de Beleidsvisie aan dat er veel waarde wordt gehecht aan doorstroming op de woningmarkt. De bescheiden groei moet benut worden voor woningen waar binnen de bestaande voorraad onvoldoende van aanwezig zijn of beschikbaar komen, zoals seniorenwoningen, waartoe de nieuwe woning behoort. Daarnaast kan het plan volgens de raad in stedenbouwkundig opzicht worden gezien als afronding van een nieuwbouwplan, waar de Beleidsvisie tevens ruimte voor biedt.
Daarnaast stelt de raad dat recent nieuwe woningbouwafspraken zijn gemaakt waardoor het binnenstedelijk inbreiden plafondloos is geworden en er beleidsmatig geen beperkingen zijn voor het bouwen op de locatie. De nieuwe afspraken zijn opgenomen in de Woonvisie 2020-2025 Noardeast-Fryslân, die is vastgesteld op 21 januari 2021 (hierna: Woonvisie).
9.2. Op de zitting is vastgesteld dat de raad abusievelijk de beoogde ontwikkeling niet aan het juiste woonbeleid heeft getoetst. Op het moment dat het plan werd vastgesteld was niet de Beleidsvisie van toepassing, maar de Woonvisie. Hoewel dit onzorgvuldig is van de raad, heeft hij zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat het realiseren van een woning op de planlocatie in overeenstemming is met het woonbeleid. In de Woonvisie is het volgende uitgangspunt opgenomen: "We willen dat in alle woonkernen altijd ruimte is voor nieuwbouw: op maat, passend bij de schaal en behoefte in het dorp". De Afdeling is van oordeel dat de ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt aan dat uitgangspunt voldoet.
Het betoog slaagt niet.
Natuur
10. [appellant] en anderen betogen dat er onvoldoende onderzoek is verricht naar beschermde plant- en diersoorten op de planlocatie. Zij voeren aan dat de raad niet op de hoogte is van de feitelijke situatie, omdat geen onderzoek ter plaatse is gedaan. De feitelijke situatie met onkruid en begroeiing is volgens [appellant] en anderen geschikt voor bijzondere en beschermde diersoorten. Volgens [appellant] en anderen wordt het perceel door de kerkuil gebruikt als foerageergebied en hebben zij er in het verleden hazen gezien. Zij vinden daarom dat het perceel groen en onbebouwd moet blijven.
10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plangebied niet geschikt is voor beschermde plant- en diersoorten en dat de Wet natuurbescherming daarom niet in de weg staat aan de vaststelling van het plan. Volgens de raad is ecologisch onderzoek verricht. Dit is in hoofdzaak bureauonderzoek, waarbij onder meer de ontwikkeling van de planlocatie qua gebruik in kaart is gebracht. Hierbij is beeldmateriaal van de planlocatie gebruikt. Op de zitting heeft de raad gesteld dat de planlocatie in het kader van de voorbereiding van het plan ook is bezocht. Over beschermde soorten stelt de raad dat de vorige bestemming "Tuin" de eigenaar de mogelijkheid bood om activiteiten te ontplooien die gevolgen kunnen hebben. Er waren dermate intensieve vormen van onderhoud mogelijk dat er bestemmingsplanmatig geen sprake kan zijn van belangrijke ecologische waarden. De nieuwe bestemming brengt daar geen verandering in, aldus de raad.
10.2. Paragraaf 4.7 van de plantoelichting gaat over ecologie. Daar staat over soortenbescherming het volgende:
"Het plangebied betreft een braakliggend terrein binnen stedelijk gebied en is omsloten door bebouwing. Het braakliggende perceel is op dit moment in afwachting van de ontwikkeling ingezaaid met gras en wordt continu gemaaid en onderhouden. De locatie is daarom ongeschikt als groeiplaats voor bijzondere en beschermde plantensoorten. Het vormt ook geen waardevol habitat voor beschermde dieren. Daarnaast worden geen werkzaamheden uitgevoerd in het water of aan de walkant, waardoor ter plaatse van deze gronden niets te verwachten is. Ook worden geen bomen gekapt. Er worden dus geen potentiële vaste verblijfplaatsen van beschermde soorten geschaad.
De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming. Voor alle soorten is de zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren tijdens de werkzaamheden moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving. Hiermee zal tijdens de uitvoering van de werkzaamheden rekening worden gehouden."
Als bijlage bij het verweerschrift heeft de raad voorts foto’s van het perceel overgelegd uit de jaren 2006, 2010, 2013, 2015, 2016, 2019, 2021 en 2022. In de eerste jaren is op de foto’s wat hogere begroeiing te zien en de laatste jaren ziet het perceel er op de foto’s uit als kort gemaaid grasveld.
10.3. Over het betoog van [appellant] en anderen dat het plan is vastgesteld in strijd met de Wet natuurbescherming door de aanwezigheid van diersoorten overweegt de Afdeling dat zij geen gegevens hebben overgelegd die een begin van bewijs leveren dat zich ter plaatse te beschermen diersoorten bevinden. De enkele stelling dat zij op de planlocatie geregeld beschermde diersoorten waarnemen vindt de Afdeling in dit verband onvoldoende. Uit de bij het beroepschrift gevoegde foto’s waarop hoge begroeiing te zien is kan niet worden afgeleid dat het gaat om een voor de genoemde beschermde diersoorten dermate belangrijke locatie, dat deze niet mag worden bebouwd. De raad heeft in de plantoelichting en ook aan de hand van de foto’s die bij het verweerschrift zijn gevoegd naar het oordeel van de Afdeling voldoende onderbouwd dat bij het realiseren van een woning geen belangrijke natuurwaarden verloren zullen gaan. Onder deze omstandigheden heeft de raad een groter gewicht mogen toekennen aan het realiseren van de woning dan aan het belang van [appellant] en anderen bij het behoud van een groen en open perceel in hun directe woon- en leefomgeving.
Het betoog slaagt niet.
Bodem
11. [appellant] en anderen betogen dat het bestemmingsplan geen stand kan houden, omdat er geen bodemonderzoek heeft plaatsgevonden. [appellant] en anderen verwijzen naar paragraaf 4.5 van de plantoelichting, daarin staat dat geen bodemonderzoek noodzakelijk is omdat er geen bedrijfsactiviteiten plaatsvinden. Omdat er geen bedrijfsactiviteiten plaatsvinden mag worden aangenomen dat de gronden schoon zijn en daarom geschikt zijn voor de woonfunctie, zo staat in de plantoelichting. Volgens [appellant] en anderen is dit onjuist. Er is op het perceel namelijk volgens hen modder gestort, zonder dat er administratie over de grond bekend is. [appellant] en anderen vrezen dat de grond niet schoon is en zijn van mening dat de raad nader onderzoek had moeten verrichten, alvorens het plan vast te stellen.
11.1. De raad stelt dat omdat er geen onderzoeksgegevens van de locatie bekend zijn, in het kader van de omgevingsvergunning bij nieuwbouw een verkennend onderzoek moet worden uitgevoerd conform de NEN 5740.
11.2. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.
11.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de overzichtsuitspraak van 11 november 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 10.98), strekken de normen uit de Wet bodembescherming tot bescherming van de kwaliteit van de bodem. Zij strekken niet tot bescherming van een appellant die zich beroept op het belang dat hij gevrijwaard blijft van nadelige gevolgen van een bestemmingsplan voor zijn woon- en leefklimaat. Het belang van [appellant] en anderen ligt in het gevrijwaard blijven van nadelige gevolgen van de realisering van de voorziene woning voor hun woon- en leefklimaat. De bepalingen van de Wet bodembescherming strekken daarom kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant] en anderen. Daarom kan het betoog met betrekking tot het bodemonderzoek ingevolge artikel 8:69a van de Awb niet leiden tot vernietiging van het besluit en zal de Afdeling dit niet inhoudelijk bespreken. Conclusie
12. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant] en anderen ongegrond.
Proceskosten
13. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J.M.A. Wolvers-Poppelaars, griffier.
w.g. Baldinger
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Wolvers-Poppelaars
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2023
1057
BIJLAGE 1 - Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:12
1. Voorafgaand aan de terinzagelegging geeft het bestuursorgaan in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp. Volstaan kan worden met het vermelden van de zakelijke inhoud.
Artikel 3:43
1. Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking wordt van het besluit mededeling gedaan aan degenen die bij de voorbereiding ervan hun zienswijze naar voren hebben gebracht. Aan een adviseur als bedoeld in artikel 3:5 wordt in ieder geval mededeling gedaan indien van het advies wordt afgeweken.
2. Bij de mededeling van een besluit wordt tevens vermeld wanneer en hoe de bekendmaking ervan heeft plaatsgevonden.
Artikel 8:69a
De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept
Wet ruimtelijke ordening
Artikel 3.8
1. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat:
a) de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 van die wet, gelijktijdig met de daar bedoelde plaatsing langs elektronische weg wordt toegezonden aan die diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn, aan de betrokken waterschapsbesturen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;
b) indien in het ontwerp gronden zijn aangewezen waarvan de bestemming in de naaste toekomst voor verwezenlijking in aanmerking komt, kennisgeving tevens geschiedt aan diegenen die in de basisregistratie kadaster staan vermeld als eigenaar van die gronden of als beperkt gerechtigde op die gronden;
c) door een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp bij de gemeenteraad naar voren kunnen worden gebracht;
d) de gemeenteraad binnen twaalf weken na de termijn van terinzagelegging beslist omtrent vaststelling van het bestemmingsplan.
[…]
3. De bekendmaking van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan geschiedt binnen twee weken na de vaststelling. In afwijking van artikel 6 van de Bekendmakingswet geschiedt de bekendmaking door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in het gemeenteblad. In afwijking van artikel 3:1, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zijn op een besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan de artikelen 3:43, 3:44 en 3:45 en afdeling 3.7 van die wet van toepassing.
Bestemmingsplan Zwagerbosch-[locatie 1]
Artikel 4.2.1
1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
a) de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat de voorgevel van het hoofdgebouw in de voorste bouwgrens dient te worden gebouwd en de maximale bouwdiepte 15 m bedraagt;
b) het aantal woningen binnen het bouwvlak bedraagt niet meer dan één;
c) de goothoogte respectievelijk bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m respectievelijk 9,5 m;
d) de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 3 m.
Bestemmingsplan Zwagerbosch
Artikel 11.2.1
Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:
a) de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat de voorgevel van het hoofdgebouw in de voorste bouwgrens dient te worden gebouwd en de maximale bouwdiepte 15 m bedraagt;
b) het aantal woningen binnen een bouwvlak bedraagt niet meer dan het bestaande aantal, dan wel ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" het aangegeven aantal;
c) de goothoogte respectievelijk bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m respectievelijk 9,5 m, dan wel de bestaande goot- of bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
d. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel ten minste de bestaande afstand, indien deze minder is.