ECLI:NL:RVS:2023:3266
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 11 september 2020. De rechtbank had de aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris om deze aanvraag niet in behandeling te nemen vernietigd. De staatssecretaris was het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde is, is eerder door de Afdeling beantwoord, waardoor er geen aanleiding is om hierover anders te oordelen.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en de staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met de behandeling van het hoger beroep. De proceskosten worden vastgesteld op een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier.