202206552/1/A3.
Datum uitspraak: 23 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 3 oktober 2022 in zaak nr. 21/3406 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Medemblik.
Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2020 heeft het college een besluit genomen op het informatieverzoek van [appellant].
Bij besluit van 29 juli 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 oktober 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 29 juli 2020 vernietigd voor zover het college de kermisplattegrond over het jaar 2019 (1) en de opsomming van namen met attracties over het jaar 2019 (2) niet openbaar heeft gemaakt, het besluit van 21 december 2020 in zoverre herroepen, bepaald dat de documenten openbaar zijn in de zin van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 29 juli 2020. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. H. Elmas, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.D. Peeters en mr. K. van Waarden, zijn verschenen. Deze zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met zaak nr. 202206553/1/A3.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is eigenaar en exploitant van een kermisbedrijf. Hij heeft een suikerspinkar gekocht die jarenlang op de kermis heeft gestaan. Hij dacht dat die kermisplek ook naar hem zou overgaan, maar hij heeft geen plek gekregen op de kermis in Wognum. Daarom heeft hij verzocht om verstrekking van stukken over de kermis. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een bestuurlijke aangelegenheid en dat de Wob daarom niet van toepassing is. Het college heeft desondanks de gevraagde stukken, voor zover aanwezig, wel aan [appellant] verstrekt.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek wel ziet op een bestuurlijke aangelegenheid en dat de Wob daarom wel van toepassing is. De gevraagde stukken zijn slechts feitelijk aan [appellant] en zijn gemachtigde verstrekt en niet op grond van de Wob voor eenieder openbaar gemaakt, Door deze verstrekking en de toelichting van het college daarover in de stukken en ter zitting, gaat de rechtbank ervan uit dat het college geen grond ziet om openbaarmaking van die stukken voor eenieder te weigeren. De rechtbank heeft de plattegrond met daarop de opstelling van de kermis in 2019 en de lijst van attracties met bijbehorende namen over 2019 alsnog openbaar gemaakt. De rechtbank is verder van oordeel dat het college het Wob-verzoek van [appellant] voor het overige terecht heeft afgewezen, omdat het niet ongeloofwaardig is dat het college niet over meer stukken beschikt die onder het Wob-verzoek vallen.
Hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat het college uitvoering had moeten geven aan de rechtbankuitspraak door de verstrekte stukken openbaar te maken, bijvoorbeeld door deze op de website van de gemeente te plaatsen. Verder betoogt [appellant] dat bij het college veel meer stukken aanwezig moeten die vallen onder de reikwijdte van het Wob-verzoek.
Zijn de aan [appellant] verstrekte stukken openbaar?
3.1.1. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de rechter zelf heeft voorzien in de zaak en het besluit tot openbaarmaking heeft genomen. Verder zijn, zoals namens het college ter zitting van de Afdeling is toegelicht, alle aldus openbaar gemaakts stukken aan [appellant] en zijn gemachtigde verstrekt. Hiermee is voldaan aan de terzake van openbaarmaking geldende eisen.
Het betoog faalt.
Zijn er meer documenten?
4. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank hierover en in de onder 7.2, 8 en 10 van de aangevallen uitspraak opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Wat [appellant] in zijn hogerberoepschrift en ter zitting heeft aangevoerd, biedt geen grond voor een ander oordeel. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college over meer documenten beschikt die onder het Wob-verzoek vallen. Met de rechtbank is de Afdeling dan ook van oordeel dat het college het Wob-verzoek voor het overige terecht heeft afgewezen.
Slotsom
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ley-Nell
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2023
597