202206553/1/A3.
Datum uitspraak: 23 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 3 oktober 2022 in zaak nr. 20/5986 in het geding tussen:
Elmas, wonend te Zaandam, en [appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Medemblik.
Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2020 heeft het college het bezwaar van Elmas tegen een brief van 17 juli 2020 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 3 oktober 2022 heeft de rechtbank het door Elmas en [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2023, waar [appellant], bijgestaan door mr. H. Elmas, advocaat te Haarlem, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.D. Peeters en mr. K. van Waarden, zijn verschenen. Deze zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met zaak nr. 202206552/1/A3.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] is eigenaar en exploitant van een kermisbedrijf. Hij heeft een suikerspinkar gekocht die jarenlang op de kermis heeft gestaan. Hij dacht dat die kermisplek ook naar hem zou overgaan, maar hij heeft geen plek gekregen op de kermis in Wognum. Daarom heeft Elmas voor [appellant] verzocht om verstrekking van stukken over de kermis.
Bij het besluit van 24 september 2020 heeft het college het bezwaar van Elmas gericht tegen een brief van het college van 17 juli 2020 niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze brief niet is gericht op enig rechtsgevolg en daarom geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft vastgesteld dat Elmas op eigen naam een informatieverzoek heeft ingediend en vervolgens bezwaar heeft gemaakt. In deze procedure is pas het beroep mede namens [appellant] ingesteld. Ter zitting heeft Elmas meegedeeld dat zij het informatieverzoek voor [appellant] heeft gedaan. Dit volgt ook uit de overgelegde stukken. In de andere zaak, die gelijktijdig bij de rechtbank is behandeld, is nogmaals en op naam van [appellant] om dezelfde informatie gevraagd, alleen ditmaal met een verwijzing naar de Wet openbaarheid van bestuur, wat alsnog tot een inhoudelijk besluit op bezwaar en een hoorzitting heeft geleid. Daarmee ziet de rechtbank geen actueel en reëel belang bij de behandeling van het beroep in deze zaak.
De rechtbank is van oordeel dat procesbelang ontbreekt. Reeds daarom is het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Aan het beantwoorden van de vraag of de brief van 17 juli 2020 een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, is de rechtbank dan ook niet toegekomen.
Hoger beroep
3. In hoger beroep ligt de uitspraak van de rechtbank ter toetsing voor. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd, richten zich hier niet tegen. De conclusie van de rechtbank dat geen sprake is van een actueel en reëel belang bij de behandeling van het beroep blijft in het hoger beroepschrift onbesproken. Nu de gronden zich niet richten tegen de aangevallen uitspraak, kunnen zij niet tot vernietiging daarvan leiden. De Afdeling ziet ook overigens geen redenen om de aangevallen uitspraak onjuist te achten.
Slotsom
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ley-Nell
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2023
597