202108085/1/R2.
Datum uitspraak: 23 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Tilburg,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 1 november 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Oostkamer 2015 partiële herziening" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 6 juni 2023, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen. Verder is op de zitting Ontwikkelingsmaatschappij Ruimte voor Ruimte, vertegenwoordigd door drs. R.A. Crul en bijgestaan door mr. E. Beele, advocaat te Tilburg, als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het bestemmingsplan is een herziening van "deelgebied 4" van het in 2015 vastgestelde bestemmingsplan "Oostkamer 2015". Hiermee vervalt de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" en wordt een verschil tussen woningaantallen in het verkavelingsplan en het vorige bestemmingsplan gecorrigeerd. [appellant] woont in het plangebied en is het niet eens met het bestemmingsplan. In deze uitspraak gaat de Afdeling in op de vraag of de raad de keuze in het bestemmingsplan op bovenstaande punten goed heeft gemotiveerd.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Strijd met de provinciale omgevingsverordening
3. [appellant] betoogt dat het bestemmingsplan in strijd is met artikel 3.25 van de Interim Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant (IOV), omdat de ecologische verbindingszone (EVZ) breder had moeten zijn. Op punten is de EVZ 18 meter breed terwijl de IOV 50 meter voorschrijft. Dit leidt volgens [appellant] tot een toename van bebouwing en oppervlakteverharding.
3.1. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de uitwerking van de EVZ in deze procedure niet ter discussie staat, omdat het bestemmingsplan niets wijzigt aan de locatie van de bestemming "Natuur" en de plekken waarop mag worden gebouwd. Deze gelden op basis van het bestemmingsplan "Oostkamer 2015" en dat staat in rechte vast. Het betoog van [appellant] komt erop neer dat de EVZ op onjuiste wijze is uitgewerkt in dat eerdere bestemmingsplan. De woningen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, mogen alleen worden gebouwd op de woonbestemmingen, en niet op de natuurbestemmingen. De Afdeling komt daarom niet toe aan een inhoudelijke bespreking van het betoog.
Het betoog slaagt niet.
Aanleiding tot vaststelling van nieuw bestemmingsplan
4. [appellant] betoogt dat de raad ontoereikend heeft gemotiveerd dat er aanleiding was om een nieuw bestemmingsplan vast te stellen. Volgens hem zijn de aanleidingen voor het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan die in de plantoelichting zijn genoemd onjuist. Volgens [appellant] is het vervallen van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" geen aanleiding voor het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan omdat in het vorige bestemmingsplan al is voorzien in een wijzigingsbevoegdheid. Verder wordt met het bestemmingsplan juist geen flexibiliteit ingebouwd omdat ter plaatse van de drie aaneengesloten woningen alleen nog maar een vrijstaande woning kan worden gebouwd, en geen twee aaneengesloten woningen of drie aaneengesloten woningen meer. De werkelijke aanleiding voor het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan is volgens [appellant] het bouwen van een extra woning.
4.1. De raad heeft op de zitting deugdelijk toegelicht dat naar aanleiding van de zienswijzen tot een gewijzigd inzicht is gekomen waardoor de drie aaneengesloten woningen in het plangebied "ingeruild" worden voor vier vrijstaande woningen, waarvan één van het type langgevel op de locatie die oorspronkelijk voor de driekapper was gereserveerd. [appellant] betoogt in zoverre dan ook terecht dat dit een aanleiding voor het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan was.
4.2. Dat betekent alleen niet dat de toelichting die de raad verder nog heeft gegeven, niet klopt. De raad heeft namelijk deugdelijk toegelicht dat het woord "flexibiliteit" gaat over het inspelen op een gewijzigde situatie en niet op flexibiliteit binnen het bestemmingsplan zelf. Ook heeft de raad deugdelijk toegelicht dat het verwijderen van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" met het oog op zorgvuldigheid en burgervriendelijkheid ook een aanleiding was om een nieuw bestemmingsplan op te stellen. Dat dit wellicht geen zelfstandige aanleiding zou zijn geweest, als de raad niet ook het woningaantal zou wijzigen, betekent niet dat de raad dit niet had mogen vermelden. Zoals de raad immers op zitting heeft toegelicht, heeft de raad de verantwoordelijkheid om transparant te zijn over de verschillende wijzigingen en dat kan het beste aan het begin bij de aanleidingen voor het nieuwe plan.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie en proceskosten
5. Het beroep is ongegrond.
6. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ahmady-Pikart
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2023
425-1044