202304663/1/A2 en 202304663/2/A2.
Datum uitspraak: 21 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
en
het college van beroep voor de examens van de Technische Universiteit Delft (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
[appellant] heeft een verzoek ingediend bij de examencommissie van de faculteit Techniek, bestuur en management (hierna: de examencommissie) om een extra tentamenkans bij het tentamen ‘Bestuur en Recht 2 - TB222A’ (hierna: tentamen TB222A).
De examencommissie heeft dit verzoek bij beslissing van 9 mei 2023 afgewezen.
Het college heeft het hiertegen ingestelde administratief beroep bij beslissing van 14 juli 2023 gegrond verklaard, de beslissing van 9 mei 2023 vernietigd en de examencommissie opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld. [appellant] heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 augustus 2023, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J. Nuijten, bijgestaan door dr. T. Hoppe, zijn verschenen.
Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overwegingen
Inleiding
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Inleiding
2. [appellant] stelt dat hij door onduidelijkheid over de locatie van het tentamen TB222A op 1 februari 2023 te laat aankwam bij dit tentamen. Daar heeft vervolgens discussie plaatsgevonden met één van de surveillanten, waardoor hij naar eigen zeggen zijn tentamen uiteindelijk niet heeft kunnen afronden. Over deze gang van zaken heeft [appellant] een klacht ingediend. Daarnaast heeft hij de examencommissie gevraagd om een extra tentamenkans omdat hem de kans zou zijn ontnomen om dit tentamen te maken. Dit verzoek is door de examencommissie afgewezen. De examencommissie geeft aan dat zij niet in de beoordeling van de klacht kan treden en dat [appellant] een nieuw verzoek kan doen als de klachtenprocedure is afgerond. [appellant] is het daar niet mee eens en heeft daarom administratief beroep ingesteld. Hij vindt dat de examencommissie de klachtenprocedure niet kan afwachten en zelfstandig had kunnen beslissen of hem een tentamengelegenheid is ontnomen. Zijn administratief beroep is gegrond verklaard en het college heeft de examencommissie opgedragen om, na het doen van een onderzoek, zo snel mogelijk een nieuwe beslissing te nemen. [appellant] vindt dit te lang duren en heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Afdeling en verzocht om een voorlopige voorziening.
Beroep en beoordeling van het beroep
3. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte heeft geoordeeld dat de examencommissie nader onderzoek moet verrichten. De beschikbare informatie is voldoende om tot een beslissing te komen over het voorval op 1 februari 2023 en hem een nieuwe tentamenkans te bieden.
3.1. Uit het dossier en wat ter zitting is besproken blijkt dat er nog veel onduidelijkheden bestaan rondom dit voorval. Zonder nader onderzoek kan daarom niet tot de door [appellant] beoogde conclusie worden gekomen dat hem alleen door het handelen van de surveillant een tentamenkans is ontnomen. Het college heeft de examencommissie dan ook terecht de opdracht gegeven een eigen onderzoek te doen naar de gang van zaken bij het betreffende tentamen en op een zo kort mogelijke termijn een nieuwe beslissing te nemen. Dit betoog slaagt niet.
4. Daarnaast betoogt [appellant] dat zowel de examencommissie als het college volledig voorbij zijn gegaan aan zijn opmerking over de informatievoorziening bij dit tentamen. Dit had volgens [appellant] op zichzelf al voldoende moeten zijn om hem een extra kans te geven, zoals ook is gebeurd in zijn zaak die bij de Afdeling staat geregistreerd met zaak nr. 202304653/1/A2.
4.1. Ook voor wat betreft de informatievoorziening zijn partijen het niet eens over de feiten en bestaat er onduidelijkheid over de gang van zaken op 1 februari 2023. Het college heeft de examencommissie terecht de opdracht gegeven ook dit punt mee te wegen in het te verrichten onderzoek. Ook dit betoog slaagt niet.
5. De Afdeling begrijpt dat [appellant] snel duidelijkheid wil. Het college heeft ter zitting toegezegd dat deze zaak op 31 augustus 2023 door de examencommissie wordt besproken en dat wordt gestreefd naar een onderzoek en beslissing op korte termijn. De Afdeling gaat er daarom vanuit dat de examencommissie zich bewust is van het belang van voortvarendheid in deze kwestie.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Daalder
voorzieningenrechter
w.g. Van Dokkum
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2023
480-1043