202104104/1/V2.
Datum uitspraak: 18 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 juni 2021 in zaak nr. NL21.7713 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 12 mei 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 21 juni 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Rasul, advocaat te Assen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De vreemdeling komt uit Iran. Hij stelt dat hij zich heeft afgewend van de islam en zich heeft bekeerd tot het christendom. Hierdoor zou hij in Iran problemen hebben ondervonden en vreest hij ook voor problemen bij terugkeer.
2. Wat de vreemdeling in de eerste grief heeft aangevoerd, over het niet behandelen van zijn aanvraag in de verlengde asielprocedure, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grief verder geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3. In zijn tweede grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris de geloofwaardigheid van de afvalligheid, dan wel toegedichte afvalligheid, en de bekering niet goed heeft onderzocht en beoordeeld.
3.1. In de uitspraak van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:94, heeft de Afdeling overwogen dat afvalligheid in het kader van die uitspraak betekent dat een vreemdeling zich heeft afgewend van het geloof waarmee hij is opgegroeid, dat hij eerder heeft aangehangen of waarbij hij in de ogen van zijn sociale omgeving of de overheid aangesloten behoort te zijn. Ook een vreemdeling die nooit heeft geloofd in het geloof waarmee hij is opgegroeid of zichzelf nooit heeft gezien als een overtuigd gelovige, kan dus afvallig zijn of als afvallige worden gezien. De vreemdeling betoogt daarom terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris in dit geval de geloofwaardigheid van de gestelde afvalligheid dan wel toegedichte afvalligheid ten onrechte niet heeft onderzocht en beoordeeld. 3.2. Verder betoogt de vreemdeling met betrekking tot zijn gestelde bekering tot het christendom terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris, in het licht van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling, ondeugdelijk heeft gemotiveerd welk gewicht hij heeft toegekend aan de kennis van de vreemdeling van het christendom en de in dat verband door hem verrichte activiteiten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, staat het de staatssecretaris bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering weliswaar vrij om het zwaartepunt te leggen bij de verklaringen van een vreemdeling over de motieven voor en het proces van bekering, maar moet hij ook kenbaar motiveren wat hij van de verklaringen over de elementen kennis en activiteiten vindt en waarom die verklaringen de ontoereikende verklaringen van een vreemdeling over de motieven voor en het proces van bekering niet kunnen compenseren. Zie de uitspraak van 12 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:977, onder 5.8. Dit is in dit geval niet gebeurd. 3.3. Alleen al hierom slaagt de tweede grief.
4. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 12 mei 2021 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet een nieuw besluit op de aanvraag van de vreemdeling nemen. De staatssecretaris moet opnieuw onderzoeken en beoordelen of de vreemdeling bij terugkeer naar Iran een risico loopt op vervolging of een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM wegens afvalligheid, toegedichte afvalligheid, of bekering tot het christendom. De staatssecretaris moet ook de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 juni 2021 in zaak nr. NL21.7713;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 12 mei 2021, V-[…];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.511,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
w.g. Sevenster
voorzitter
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2023
897