ECLI:NL:RVS:2023:3164

Raad van State

Datum uitspraak
18 augustus 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
202304501/1/R1 en 202304501/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • G.T.J.M. Jurgens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van omgevingsvergunning bij carport in voortuin

Op 18 augustus 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van [verzoeker], eigenaar van een perceel in Alkmaar. Het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar had op 11 augustus 2021 aan [verzoeker] gelast om een carport in zijn voortuin te verwijderen, omdat deze zonder omgevingsvergunning was gerealiseerd. De last was verbonden aan een dwangsom van € 2.000,00. De rechtbank Noord-Holland had eerder het beroep van [verzoeker] tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, waarna [verzoeker] in hoger beroep ging.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de carport in strijd was met het bestemmingsplan "Alkmaar Zuid" en dat [verzoeker] geen omgevingsvergunning had aangevraagd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. [verzoeker] betoogde dat er sprake was van een overtreding en dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelde, omdat er in de omgeving meerdere carports zouden zijn. De voorzieningenrechter concludeerde echter dat het college terecht handhavend optrad, gezien het algemeen belang van handhaving en de specifieke omstandigheden van de wijk.

De voorzieningenrechter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek van [verzoeker] af. De beslissing houdt in dat de carport moet worden verwijderd en dat er geen proceskosten hoeven te worden vergoed.

Uitspraak

202304501/1/R1 en 202304501/2/R1.
Datum uitspraak: 18 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te Alkmaar,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Holland van 20 juni 2023 in zaak nr. 23/3395 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar.
Procesverloop
Bij besluit van 11 augustus 2021 heeft het college aan [verzoeker] gelast de carport in zijn voortuin op het perceel [locatie] in Alkmaar voor 1 oktober 2021 te verwijderen en verwijderd te houden. Aan de last is een dwangsom verbonden van € 2.000,00 ineens.
Bij besluit van 15 april 2022 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, onder aanvulling van de motivering van het besluit van 11 augustus 2021.
Bij uitspraak van 20 juni 2023 heeft de rechtbank het door [verzoeker] tegen het besluit van 15 april 2022 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft meerdere keren besloten de begunstigingstermijn te verlengen. In het meest recente besluit van 18 juli 2023 heeft het college de begunstigingstermijn verlengd tot zes weken na de uitspraak op het voorliggende verzoek om voorlopige voorziening.
[verzoeker] heeft een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 10 augustus 2023, waar [verzoeker] en [persoon], en het college, vertegenwoordigd door mr. B. Schellingerhout en mr. A. Kooij, zijn verschenen.
Overwegingen
Kortsluiting
1.       In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Inleiding
2.       [verzoeker] is eigenaar van het perceel aan de [locatie] in Alkmaar. Een buurman van [verzoeker] heeft het college erop gewezen dat er een carport op het perceel van [verzoeker] staat. Naar aanleiding daarvan heeft een toezichthouder van de gemeente een controle verricht. Bij die controle is vastgesteld dat [verzoeker] zonder omgevingsvergunning een carport heeft gerealiseerd in zijn voortuin. Het college heeft vervolgens aan [verzoeker] een last onder dwangsom opgelegd. Het college stelt dat [verzoeker] niet zonder omgevingsvergunning een carport kan realiseren in zijn voortuin. Om aan de last te voldoen moet [verzoeker] de carport verwijderen. Aan de last is een dwangsom verbonden van € 2.000,00 ineens.
3.       De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de carport niet zonder omgevingsvergunning gerealiseerd kon worden. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van een overtreding waartegen het college handhavend mocht optreden.
Beoordelingskader
4.       De relevante planregels zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die van de uitspraak deel uitmaakt.
Het hoger beroep van [verzoeker]
Is er een overtreding?
5.       [verzoeker] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van een overtreding. Volgens [verzoeker] is de carport niet in strijd met artikel 15.2.3, onder b, van het bestemmingsplan "Alkmaar Zuid", vóór de voorgevelrooilijn gebouwd. Daarbij acht hij van belang dat zijn perceel geen duidelijke voorgevelrooilijn heeft. Ook acht hij van belang dat zijn buurman akkoord is met de carport. De buurman heeft volgens hem wel problemen met de serre achter zijn woning, maar niet met de carport.
5.1.    De Afdeling stelt vast en partijen zijn het erover eens dat de definitie van het begrip "voorgevelrooilijn" zoals bedoeld in artikel 1.60 van de planregels van het bestemmingsplan "Alkmaar Zuid", vastgesteld door de raad van de gemeente Alkmaar op 4 april 2013, duidelijk is. De voorgevelrooilijn is volgens die planregel een denkbeeldige of aangegeven lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrens. Partijen zijn het er echter niet over eens vanaf waar die denkbeeldige of aangegeven lijn getrokken moet worden.
De Afdeling stelt verder vast dat de carport van [verzoeker] uitsteekt voor het hoofdgebouw van de woning van [verzoeker]. De carport steekt ook uit voor het bijgebouw aan de voorzijde van zijn woning. Dit betekent dat de carport zich hoe dan ook voor de voorgevelrooilijn bevindt, of de denkbeeldige of aangegeven lijn nu vanaf het hoofdgebouw of het bijgebouw van de woning wordt getrokken. Het betoog van [verzoeker] dat zijn perceel geen duidelijke voorgevelrooilijn heeft en daarom geen sprake is van een overtreding, kan alleen al daarom niet slagen.
Op de zitting heeft het college toegelicht dat [verzoeker] na de melding van de buurman een aanvraag om omgevingsvergunning voor de carport heeft ingediend en dat deze is geweigerd. Dat besluit is inmiddels in rechte onaantastbaar geworden. Omdat de carport in strijd met het bestemmingsplan is en [verzoeker] geen omgevingsvergunning heeft voor het bouwen van de carport in strijd met het bestemmingsplan, is sprake van een overtreding. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen. Het college was dus bevoegd handhavend tegen de carport op te treden. Dat de buurman van [verzoeker] akkoord is met de carport doet aan het voorgaande niets af.
Het betoog slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
6.       [verzoeker] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. [verzoeker] stelt dat er in een straal van 1.000 m rondom zijn woning meerdere carports en uitbreidingen zijn gerealiseerd. Ook stelt hij dat de gemeente een plan zou moeten opstellen hoe wordt omgegaan met de al gerealiseerde bouwwerken in zijn wijk.
6.1.    Het college heeft op de zitting nader toegelicht dat het van belang acht dat in de Wytemalaan verder geen bouwwerken voor de voorgevelrooilijn staan en het daarom een relatief "ongeschonden stuk" van de wijk is.
6.2.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Handhavend optreden kan onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
6.3.    De gronden die [verzoeker] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [verzoeker] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 5.1 tot en met 5.5 opgenomen overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7.       Het hoger beroep van [verzoeker] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.A. de Gast, griffier.
w.g. Jurgens
voorzieningenrechter
w.g. De Gast
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2023
928
BIJLAGE
Bestemmingsplan "Alkmaar Zuid"
Artikel 1.25
bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond
Artikel 1.60
voorgevelrooilijn: een denkbeeldige of aangegeven lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrens
Artikel 15.1
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. woningen;
[…];
met daarbij behorende:
o. bouwwerken;
[…].
Artikel 15.2.3
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
[…];
b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3,00 meter bedragen, met dien verstande dat vóór de voorgevelrooilijn geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan anders dan erf- en terreinafscheidingen als bedoeld in sub a.