202304537/1/A3 en 202304537/2/A3.
Datum uitspraak: 10 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van de Awb, op het hoger beroep van:
QSA Aeronautical Engineering Services B.V. (hierna: QSA), gevestigd te Heerhugowaard,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 mei 2023 in zaak nr. 22/3339 in het geding tussen:
QSA
en
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Openbare zitting gehouden op 10 augustus 2023 om 10:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. B.J. van Ettekoven, voorzieningenrechter
griffier: mr. L.E.E. Konings
Verschenen:
QSA, vertegenwoordigd door mr. C.T.W. van Dijk, advocaat te Utrecht, en [gemachtigde];
de minister, vertegenwoordigd door mr. M.C. van der Linden;
Bij besluit van 21 september 2021 heeft de minister geweigerd een verklaring van geen bezwaar af te geven aan [persoon] voor de vervulling van een vertrouwensfunctie bij QSA op de luchthaven Schiphol.
Bij besluit van 7 april 2022 heeft de minister het door QSA daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 23 mei 2023 het daartegen door QSA ingediende beroep ongegrond verklaard.
Het hoger beroep van QSA richt zich tegen die uitspraak. QSA heeft de voorzieningenrechter ook verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Gronden:
- In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
- [persoon] is vliegtuigmonteur en heeft van augustus 2007 tot april 2021 in de Verenigde Arabische Emiraten (hierna: VAE) gewoond en gewerkt. QSA heeft hem bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD) aangemeld voor een veiligheidsonderzoek op niveau B, zodat hij voor QSA line maintenance werkzaamheden op Schiphol mag verrichten. Bij het besluit van 21 september 2021 heeft de minister de afgifte van een verklaring van geen bezwaar geweigerd op grond van artikel 8 van de Wet veiligheidsonderzoeken (hierna: Wvo). De minister heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat het veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft opgeleverd om te beoordelen of er voldoende waarborgen zijn dat [persoon] onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. Dit besluit heeft de minister in bezwaar gehandhaafd. De rechtbank is de minister in zijn oordeel gevolgd.
- De voorzieningenrechter volgt de rechtbank in haar oordeel dat het veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft opgeleverd om vast te kunnen stellen of [persoon] op de vertrouwensfunctie kan worden geplaatst. Dit geldt zowel wat betreft de justitiële en politieke gegevens als de persoonlijke gedragingen en omstandigheden.
- Vast staat dat [persoon] gedurende de gehele beoordelingsperiode van acht jaar in de VAE heeft verbleven. De minister heeft onweersproken gesteld dat met de VAE geen samenwerkingsrelatie bestaat, omdat de collega-dienst kennelijk niet voldoet aan de in artikel 88 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 genoemde criteria. Dat brengt met zich dat de minister niet bij die collega-dienst de benodigde gegevens kan verkrijgen. De voorzieningenrechter is daarbij van oordeel dat de AIVD niet gehouden was om informatie bij de Belgische inlichtingen- en veiligheidsdienst op te vragen, zoals QSA heeft betoogd, omdat zij op haar beurt de inlichtingen- en veiligheidsdienst van de VAE heeft moeten inschakelen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 11 juni 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD3635). Ook heeft de minister zich op het standpunt mogen stellen dat [persoon] beperkt informatie over zijn vrije tijd, zoals lidmaatschappen, en persoonlijke contacten heeft verstrekt. Verder heeft de minister bij zijn oordeel dat er in dit geval onvoldoende gegevens waren een groot gewicht mogen toekennen aan de lange duur van het verblijf van [persoon] in de VAE. - Nu er onvoldoende gegevens waren, was de minister op grond van artikel 8 van de Wvo bevoegd om de verklaring van geen bezwaar te weigeren. Hij heeft in zijn afweging om van die bevoegdheid gebruik te maken, het algemene belang van de nationale veiligheid zwaarder mogen laten wegen dan het commerciële belang van QSA bij het kunnen plaatsen van [persoon] in de vertrouwensfunctie.
- De minister hoeft geen proceskosten of griffierecht te vergoeden.
w.g. Van Ettekoven
voorzieningenrechter
w.g. Konings
griffier