ECLI:NL:RVS:2023:3141

Raad van State

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
202200578/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bestemmingsplan 'Gebouwd erfgoed Het Hogeland' en toekenning van dubbelbestemming aan perceel in Pieterburen

Op 16 augustus 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen [maatschap], gevestigd te Pieterburen, en de raad van de gemeente Het Hogeland. Het geschil betreft een besluit van de raad van 10 november 2021, waarbij het facetbestemmingsplan 'Gebouwd erfgoed Het Hogeland' is vastgesteld. Dit plan heeft als doel karakteristieke gebieden en bebouwing binnen de gemeente te beschermen. [maatschap] is eigenaar van een perceel in Pieterburen en heeft beroep ingesteld tegen de toekenning van de dubbelbestemming 'Waarde - Ruimtelijke kwaliteit' en de functieaanduiding 'Specifieke vorm van waarde - karakteristiek boerderij' aan haar perceel. De appellante betoogt dat de raad niet voldoende heeft onderbouwd waarom de gebouwen op haar perceel als waardevol zijn aangemerkt en dat de regeling ter bescherming van deze waarden onevenredig bezwarend is.

De raad heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de benoeming van de gebouwen als karakteristiek niet volledig in de weg staat aan sloop, mits er een aantoonbare noodzaak is. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 augustus 2023, waar beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De Afdeling oordeelt dat de raad de belangen van de eigenaren en het algemeen belang van het behoud van cultureel erfgoed op een juiste wijze heeft afgewogen. De Afdeling concludeert dat de raad in het facetbestemmingsplan artikel 3.4.2, lid c, onder f, ter bescherming van het erfgoed heeft kunnen opnemen en dat de functieaanduiding aan het perceel van [maatschap] terecht is toegekend. Het beroep van [maatschap] is ongegrond verklaard.

Uitspraak

202200578/1/R3.
Datum uitspraak: 16 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[maatschap], gevestigd te Pieterburen, gemeente Het Hogeland,
appellante,
en
de raad van de gemeente Het Hogeland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2021 heeft de raad het facetbestemmingsplan "Gebouwd erfgoed Het Hogeland" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [maatschap] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 augustus 2023, waar [maatschap], vertegenwoordigd door mr. A.J. Spoelstra, rechtsbijstandverlener te Drogeham, en de raad, vertegenwoordigd door W.K. de Wind en W. Dijkstra, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het plangebied ziet op een groot deel van de gemeente Het Hogeland. De gemeente Het Hogeland is een samenvoeging van de vier voormalige gemeenten De Marne, Winsum, Bedum en Eemsmond. Het plangebied van het voorliggende facetbestemmingsplan ziet op het grondgebied van de voormalige gemeenten De Marne en Winsum.
Met het voorliggende facetbestemmingsplan worden karakteristieke gebieden en bebouwing binnen een deel van de gemeente vastgelegd en behouden. De eventuele sloop van deze bouwwerken is gekoppeld aan het vereiste van een omgevingsvergunning.
2.       Tegen dit besluit heeft [maatschap] beroep ingesteld. Zij is het er niet mee eens dat aan de gronden van het perceel [locatie] in Pieterburen (hierna: het perceel) de dubbelbestemming "Waarde - Ruimtelijke kwaliteit" en de functieaanduiding "Specifieke vorm van waarde - karakteristiek boerderij" zijn toegekend. [maatschap] is eigenaar van dit perceel.
Toetsingskader
3.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Het beroep van [maatschap]
4.       [maatschap] voert aan dat het onduidelijk is waarom de woning en de twee schuren op het perceel als waardevol zijn aangewezen. Volgens haar ontbreekt er in het rapport "De Marne. Karakteristieke panden" van Battjes en Ladrak van juni 2018 (hierna: het rapport van Battjes en Ladrak) een waardeoordeel om deze gebouwen als karakteristiek aan te merken. Op de zitting heeft [maatschap] nader toegelicht dat in de plantoelichting de beoordelingsaspecten uit het rapport van Battjes en Ladrak zijn overgenomen en dat ten onrechte zonder nadere verklaring de cijfers die zijn gegeven aan de beoordelingsaspecten, worden gekwalificeerd als "redelijk waardevol" (cijfer 1), "waardevol" (cijfer 2) en "zeer waardevol" (cijfer 3). De plantoelichting en het rapport van Battjes en Ladrak zijn volgens haar op dit punt niet met elkaar in overeenstemming. In dat kader voert [maatschap] ook aan dat dat de bouwtechnische- en de gebruikstechnische staat van de bebouwing op het perceel ten onrechte niet zijn beoordeeld.
Verder voert [maatschap] aan dat de regeling ter bescherming van de karakteristieke waarden onevenredig bezwarend is. Zo stelt zij dat de instandhouding van de bouwwerken op het perceel een forse investering vereist. Daarnaast is voor de sloop van de schuren op het perceel een sloopvergunning vereist, waarbij [maatschap] afhankelijk is van de welwillendheid en willekeur van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Het Hogeland (hierna: het college) en daarbij ook geconfronteerd wordt met administratieve lasten.
4.1.    De raad stelt in zijn verweerschrift dat de benoeming van gebouwen als karakteristieke (bedrijfs-)woning en bedrijfsschuur sloop niet volledig in de weg staat. In het facetbestemmingsplan is gekozen voor een "nee, tenzij"-systematiek. Dit betekent dat niet gesloopt mag worden, tenzij daarvoor een aantoonbare noodzaak bestaat. De sloopvergunning kan worden verleend indien er sprake is van een met maatwerk tot stand gekomen en door het college goedgekeurd plan voor herinrichting van de locatie. Doorgaans zal dit plan bestaan uit vervangende nieuwbouw. Dit nieuwbouwplan dient van gelijkwaardige kwaliteit te zijn als de te slopen bedrijfsschuur. Dit vraagt dus een inspanning van de eigenaar van panden om mee te werken aan het behoud van het unieke karakter van het Groninger landschap. Als er geen andere passende functie kan worden gevonden of wanneer de eigenaar zich ondanks overleg met het college niet kan vinden in hergebruik voor een andere functie, dan kan het college op grond van een afweging van de betrokken belangen een sloopvergunning verlenen, aldus de raad. Met het facetbestemmingsplan is volgens de raad een goed evenwicht gevonden tussen de individuele belangen van de eigenaren en het algemeen belang van het behoud van het cultureel erfgoed in het Groninger landschap. De raad stelt zich ook op het standpunt dat wat betreft de financiële consequenties niet valt uit te sluiten dat het omgevingsvergunningvereiste zal leiden tot extra kosten. De bescherming van cultureel erfgoed, wat een nationaal en provinciaal belang is, brengt kosten met zich die niet uitsluitend voor rekening van de overheid dienen te blijven. Het is volgens de raad niet meer dan redelijk dat een eigenaar daaraan bijdraagt. Dat neemt overigens niet weg dat lokale overheden, waar mogelijk, zich zullen inspannen om ondersteuning te bieden, zoals de subsidieregeling voor regulier onderhoud karakteristieke panden en gemeentelijke monumenten. Dit geldt ook voor het behoud van de karakteristieke gebouwen.
4.2.    Artikel 3.1 van de planregels luidt:
"De voor 'Waarde - Ruimtelijke kwaliteit' bestemde gebieden zijn mede bestemd voor het behoud van de bestaande ruimtelijke kwaliteiten waaronder wordt begrepen:
- het aanwezige straat-, bebouwings- en/of landschapsbeeld ter
plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde -
karakteristiek gebied';
- de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische
waarde en functie in het landschap van gebouwen ter plaatse van
de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek
gebouw' en 'specifieke vorm van waarde - karakteristieke
boerderij'."
Artikel 3.4.1, lid c, van de planregels luidt:
"Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristieke boerderij' mogen gebouwen en delen van gebouwen niet worden gesloopt zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning."
Artikel 3.4.2, lid c, van de planregels luidt:
"[…]
Karakteristieke bedrijfsschuur
f. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.4.1 onder c voor het slopen van (delen van) het bedrijfsgedeelte van het hoofdgebouw, dan wel andere gebouwen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristieke boerderij' wordt slechts verleend indien:
1. sprake is van een algemeen belang waarvoor (delen van) het gebouw moet wijken; of,
2. wordt aangetoond dat zinvol (her)gebruik van het gebouw overeenkomstig de geldende agrarische bestemming of een andere, uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, passende bestemming objectief gezien niet mogelijk is en het belang van de vergunningaanvrager bij de sloop van het gebouw in redelijkheid dient te prevaleren boven het cultuurhistorisch belang bij het behoud ervan. Bij de beoordeling betrekt het bevoegd gezag:
- de bouwkundige en gebruikstechnische staat van het gebouw;
- de mate waarin het gebouw geschikt is of door het treffen van voorzieningen geschikt kan worden gemaakt; of,
3. de hoofdvorm van een gebouw of ander bouwwerk, geen gebouw zijnde, niet langer aanwezig is en alleen met ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld; of,
4. het delen van een gebouw betreft die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop van deze delen geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt; of,
5. het delen van een gebouw betreft die wel als karakteristiek zijn aan te merken, maar deze delen worden vervangen door gelijkwaardige karakteristieke delen.
g. In het geval dat sloop van volledige gebouwen op grond van het gestelde in lid c onder f sub 2 of 3 mogelijk is, dient de aanvraag om sloopvergunning tevens te worden voorzien van:
1. een door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurd plan voor de herinrichting van de locatie ten behoeve van het behoud van de ruimtelijke kwaliteit dat tot stand is gekomen middels de maatwerkmethode;
2. een schriftelijke verklaring en planning van de uitvoering waarmee de uitvoering van de sloop en herinrichting van de locatie is vastgelegd."
4.3.    Met dit facetbestemmingsplan beoogt de raad het erfgoed dat is gesitueerd binnen het plangebied te beschermen. De raad heeft op de zitting toegelicht dat hij voor de selectie van de te beschermen panden, gebruik heeft gemaakt van de lijst van het Monumenten Inventarisatie Project van de Rijksoverheid. De panden die zijn gesitueerd binnen het plangebied zijn door Battjes en Ladrak beoordeeld waarna de raad in het bestreden plan de daarvoor geselecteerde panden heeft bestemd met de functieaanduidingen "specifieke vorm van waarde - karakteristiek gebouw" en "specifieke vorm van waarde - karakteristieke boerderij".
4.4.    Voor zover [maatschap] stelt dat onduidelijk is waarom de gebouwen op haar perceel als waardevol zijn aangemerkt, overweegt de Afdeling dat in het rapport van Battjes en Ladrak de gebouwen op het perceel zijn beoordeeld op grond van verschillende beoordelingsaspecten. Zo worden in het rapport de gebouwen beoordeeld op de aspecten cultuurhistorie, architectuurhistorie, stedenbouwkundige/ensemble, authenticiteit en zeldzaamheid en wordt voor elk van deze aspecten een waardering gegeven met een cijfer variërend van 1, 2 of 3. Op pagina 4 van het rapport van Battjes en Ladrak wordt uiteengezet wat elke score betekent per aspect. Zo staat voor het aspect architectuurhistorie een waardering van 1 voor een eenvoudige, niet of nauwelijks bepalende architectuurstijl, een waardering van 2 staat voor een duidelijk te benoemen architectuurstijl en een waardering van 3 voor een op een bijzondere, uitgebreide wijze een architectuurstijl vertegenwoordigend. In paragraaf 6.2.3 van de plantoelichting wordt ingegaan op deze beoordelingsaspecten uit het rapport van Battjes en Ladrak. Zo staat in de plantoelichting: "Op elk van de vijf thema's is in het onderzoek een score bepaald:
1 = redelijk waardevol;
2 = waardevol;
3 = zeer waardevol."
Ook is in de plantoelichting per beoordelingsaspect kort beschreven wat er precies onder wordt volstaan. Zo staat over de architectonische aspecten dat: "Met architectonische waarde wordt een duiding gegeven van de kwaliteit van het object zelf. Het gaat hierbij om de mate waarin het gebouw bepaalde historische stijlkenmerken toont, overeenkomstig de tijdgeest en architectuur van het gebouw."
Op de zitting heeft de raad nader toegelicht dat in de plantoelichting is overgenomen wat uit het rapport van Battjes en Ladrak volgt, omdat in de plantoelichting uiteen wordt gezet wat het betekent als een bepaald beoordelingsaspect een score 1, 2 of 3 krijgt. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat in de plantoelichting een waardering wordt gegeven aan de door Battjes en Ladrak gegeven score in het rapport. Daarnaast ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de gebouwen op het perceel ten onrechte zijn aangewezen als karakteristiek, omdat in het rapport van Battjes en Ladrak de gebouwen op het perceel zijn genoemd en zijn beoordeeld.
4.5.    De Afdeling stelt vast dat de bouwtechnische- en de gebruikstechnische staat van de gebouwen geen criteria zijn geweest op basis waarvan de gebouwen zijn beoordeeld in het rapport van Battjes en Ladrak. Uit het verhandelde op de zitting is gebleken dat [maatschap] voornemens is om de schuren op haar perceel te slopen. Op de zitting heeft de raad erkend dat de schuren op het perceel in bouwkundig zeer slechte staat verkeren en ook leeg staan. Ook is toen gebleken dat [maatschap] nog geen aanvraag heeft ingediend voor een sloopvergunning. De Afdeling stelt vast dat de planregels het niet onmogelijk maken om in dit geval de schuren op het perceel te slopen. Op grond van artikel 3.4.2, lid c, onder f, en onder g, van de planregels wordt een omgevingsvergunning voor het slopen van (delen van) het bedrijfsgedeelte van het hoofdgebouw onder bepaalde voorwaarden verleend. Weliswaar kan het in stand houden van in dit geval de schuren om een investering vragen en zal de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het slopen van deze schuren administratieve lasten met zich meebrengen, maar de raad heeft zich op het standpunt mogen stellen dat deze belangen minder zwaar wegen dan de belangen die zijn gediend met de bescherming van het binnen de gemeente aanwezige erfgoed.
Voor zover [maatschap], zoals zij stelt, afhankelijk is van de welwillendheid en willekeur van het college bij de verlening van een omgevingsvergunning voor de sloop van de schuren, wijst de Afdeling erop dat op grond van het bestreden plan er getoetst moet worden aan de alternatief opgesomde voorwaarden van artikel 3.4.2, lid c, onder f, van de planregels eventueel in samenhang bezien met artikel 3.4.2, lid c, onder g, van de planregels. Voorts overweegt de Afdeling dat voor de verlening van een omgevingsvergunning voor sloop een eigen procedure met rechtsbeschermingsmogelijkheden bestaat.
4.6.    Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad in het facetbestemmingsplan artikel 3.4.2, lid c, onder f, van de planregels ter bescherming van het erfgoed heeft kunnen opnemen en aan het perceel van [maatschap] de functieaanduiding "specifieke vorm van waarde - karakteristieke boerderij" heeft mogen toekennen.
Het betoog faalt.
Conclusie
5.       Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
6.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.M.W. van Ewijk, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Ewijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2023
867