ECLI:NL:RVS:2023:3130

Raad van State

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
202201620/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek tot vernietiging van foto’s en schadevergoeding door appellant tegen college van burgemeester en wethouders van Breda

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die zijn beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek tot vernietiging van foto’s van zijn woning en schadevergoeding door het college van burgemeester en wethouders van Breda niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het college had op 15 mei 2020 het verzoek van [appellant] afgewezen, omdat de foto’s al waren verwijderd en het college niet onrechtmatig had gehandeld. De rechtbank oordeelde dat [appellant] geen procesbelang meer had, omdat de foto’s inmiddels vernietigd waren en de BWB al schadevergoeding had verleend voor de verwerking van de foto’s na 1 mei 2019.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat [appellant] wel degelijk procesbelang heeft, omdat hij geen schadevergoeding heeft ontvangen voor de periode waarin de foto’s zijn verwerkt van 21 september 2012 tot 1 mei 2019. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het college een nieuw besluit moet nemen op het bezwaar van [appellant]. De Afdeling stelt dat het college niet voldoende heeft gemotiveerd dat de foto’s niet als persoonsgegevens kunnen worden aangemerkt en dat de toestemming van [appellant] voor de verwerking van de foto’s niet onvoorwaardelijk was. De Afdeling concludeert dat het college moet beslissen op het verzoek om schadevergoeding van [appellant] en dat het college de proceskosten moet vergoeden.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met persoonsgegevens en de rechten van betrokkenen onder de AVG en de Wbp. De uitspraak is van belang voor de rechtsbescherming van burgers in het kader van gegevensverwerking door overheidsinstanties.

Uitspraak

202201620/1/A3.
Datum uitspraak: 16 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Bavel, gemeente Breda,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West­-Brabant van 4 februari 2022 in zaak nr. 20/10251 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Breda.
Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2020 heeft het college het verzoek van [appellant] tot vernietiging van foto’s van zijn woning en zijn verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 24 november 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 februari 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en zijn verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juli 2023, waar [appellant] is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Met ingang van 1 mei 2019 heeft het college de werkzaamheden voor wat betreft de waardebepaling en de behandeling van bezwaar- en beroepschriften inzake de Wet waardering onroerende zaken (hierna: WOZ) overgedragen aan de Belastingsamenwerking West-Brabant (hierna: BWB). [appellant] heeft op 26 april 2020 het college en de BWB verzocht alle foto’s van zijn woning, die op 21 september 2012 zijn gemaakt door een taxateur in het kader van zijn bezwaarschrift tegen de vaststelling van de WOZ-waarde van zijn woning, te vernietigen. Daarbij heeft hij bij zowel het college als bij de BWB een verzoek om schadevergoeding van € 1.000,- ingediend. Het college heeft op 15 mei 2020 dit verzoek afgewezen, omdat de betreffende foto’s al zijn verwijderd. Verder is het college van mening niet onrechtmatig te hebben gehandeld. Het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar heeft het college op 24 november 2020 ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft overwogen dat [appellant], zowel met betrekking tot zijn verzoek om vernietiging van de gegevens als tot zijn verzoek om schadevergoeding, geen procesbelang meer heeft. De rechtbank heeft overwogen dat de foto’s inmiddels zijn vernietigd waardoor [appellant] met de procedure op dit punt niets meer kan bereiken. Daarnaast is de BWB aansprakelijk gesteld uit hoofde van dezelfde gegevensverwerking als het college en heeft de BWB deze schade vergoed. Daarom hoeft het college niet ook voor dezelfde schadeveroorzakende handeling de schade te vergoeden. Door het ontbreken van procesbelang heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 24 november 2020 niet-ontvankelijk verklaard.
Hoger beroep
Procesbelang
3.       [appellant] heeft gemotiveerd uiteengezet dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
3.1.    Anders dan de rechtbank, overweegt de Afdeling dat [appellant] wel procesbelang heeft bij zijn beroep van 17 december 2020, omdat niet geheel aan zijn verzoek van 26 april 2020 is voldaan. Hij heeft zowel het college als de BWB verzocht om een schadevergoeding van € 1.000,-. De BWB heeft, voor verwerking van de foto’s vanaf 1 mei 2019, € 500,- aan [appellant] vergoed. Het college heeft zijn verzoek om schadevergoeding, voor verwerking van de foto’s vanaf 21 september 2012 tot 1 mei 2019, afgewezen. Voor verwerking in die periode heeft hij dus geen schadevergoeding ontvangen. Alleen al daarom heeft [appellant] belang bij zijn beroep (en hoger beroep).
3.2.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou moeten doen, zal de Afdeling een oordeel geven over het beroep van [appellant].
Beoordeling beroep
Wettelijk kader
4.       Op 25 mei 2018 is de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG) van toepassing geworden en is de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) ingetrokken. In deze zaak zijn, zoals hieronder zal blijken, zowel de Wbp als de AVG van toepassing. De relevante bepalingen daaruit staan in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Verzoek om wissing
5.       [appellant] betoogt dat de foto’s persoonsgegevens bevatten. Verder betoogt hij dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de foto’s al zijn vernietigd.
5.1.    Voor zover het gaat om zijn verzoek om de foto’s te verwijderen, moet dat worden beoordeeld aan de hand van het recht dat van toepassing was op het moment dat het college het besluit op bezwaar heeft genomen, in dit geval 24 november 2020. Op dat moment was de AVG al in werking getreden.
5.2.    Artikel 4, sub 1, van de AVG luidt: "Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder "persoonsgegevens": alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon ("de betrokkene"); als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerken zijn voor fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon." Aan het begrip "persoonsgegevens" komt een ruime betekenis toe (zie bijvoorbeeld het arrest van het Hof van Justitie van 20 december 2017, Nowak, ECLI:EU:C:2017:994, onder 34).
5.3.    Niet iedere met het oog op taxatie gemaakte foto, genomen om bouwkundige kenmerken en staat van een woning vast te leggen, bevat persoonsgegevens in vorenvermelde zin. Volgens [appellant] zouden hijzelf, zijn echtgenote, zijn kenteken en een fotolijstje, met een familielid erop afgebeeld, te zien zijn op de van zijn woning gemaakte foto’s, die hij stelt nog in bezit te hebben. Dit sluit tot op zekere hoogte aan bij wat de BWB, aan wie de foto’s zijn overgedragen, in de brief van 2 maart 2021 heeft gesteld, namelijk dat de foto’s persoonsgegevens bevatten. Onder deze omstandigheden is de enkele stelling van het college in het besluit op bezwaar, dat dat niet het geval is, omdat de foto’s niet herleidbaar zijn tot [appellant], zonder nadere motivering niet navolgbaar.
5.4.    Het betoog slaagt.
5.5.    Op grond van artikel 17 van de AVG heeft de betrokkene in de in dat artikel vermelde gevallen het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke wissing van hem betreffende persoonsgegevens te verkrijgen.
5.6.    Het college heeft gesteld dat het niet meer beschikt over de foto’s, omdat die met de overdracht van de werkzaamheden zijn overgedragen aan de BWB. Deze mededeling komt de Afdeling niet ongeloofwaardig over. [appellant] heeft, met de enkele stelling dat het college de foto’s nog wel heeft, het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Het verzoek om verwijdering is alleen al hierom terecht afgewezen.
5.7.    Het betoog slaagt niet.
Verzoek om schadevergoeding
6.       [appellant] betoogt dat het college de foto’s onrechtmatig heeft verwerkt, omdat hij uitsluitend toestemming heeft gegeven voor het gebruik van de foto’s ten behoeve van de vaststelling van de WOZ-waarde van zijn woning voor het jaar 2012. Hij voert aan dat hij recht heeft op (immateriële) schadevergoeding, omdat het college de foto’s later ook voor andere doeleinden heeft gebruikt, waaronder het gebruik als referentiepand voor de bepaling van de WOZ-waarde van andere woningen. [appellant] betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij geen schade heeft geleden als gevolg van deze latere verwerkingen van de foto’s door het college.
6.1.    Het verzoek van [appellant] om schadevergoeding ziet op de schade die hij als gevolg van de gegevenswerkingen tussen 21 september 2012 en 1 mei 2019 zou hebben geleden. De rechtmatigheid van de verwerkingen moet worden beoordeeld aan de hand van het recht dat van toepassing was op het moment van die verwerkingen. Gesteld is dat de foto’s niet alleen zijn gebruikt ten behoeve van de vaststelling van de WOZ-waarde van de woning van [appellant] over het jaar 2012, maar ook later in de periode tot
1 mei 2019. Het gaat om verwerkingen voor en na 25 mei 2018. Voor zover zijn verzoek gaat om de onrechtmatigheid van het handelen van het college vóór 25 mei 2018, is het oude recht van toepassing, dat wil zeggen de Wbp. Voor verwerkingen na 25 mei 2018 is de AVG van toepassing.
6.2.    Artikel 8, aanhef en onder a, van de Wbp, dat staat in hoofdstuk 2 dat ziet op de voorwaarden voor de rechtmatigheid van de verwerking van persoonsgegevens, luidt: "Persoonsgegevens mogen slechts worden verwerkt indien de betrokkene voor de verwerking zijn ondubbelzinnige toestemming heeft gegeven."
Artikel 6, eerste lid, onder a, van de AVG luidt: "De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover de betrokkene toestemming heeft gegeven voor de verwerking van zijn persoonsgegevens voor een of meer specifieke doeleinden."
Artikel 4, sub 11, van de AVG luidt: "Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder "toestemming" van de betrokkene: elke vrije, specifieke, geïnformeerde en ondubbelzinnige wilsuiting waarmee de betrokkene door middel van een verklaring of een ondubbelzinnige actieve handeling hem betreffende verwerking van persoonsgegevens aanvaardt."
Artikel 82, eerste lid, van de AVG, luidt: "Eenieder die materiële of immateriële schade heeft geleden ten gevolge van een inbreuk op deze verordening, het recht heeft om van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker schadevergoeding te ontvangen voor de geleden schade."
6.3.    In het besluit op bezwaar wordt verwezen naar het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften. Daarin staat het volgende:
"De commissie overweegt dat de door bezwaarmaker aangevoerde bezwaren niet zonder meer kunnen leiden tot het oordeel dat het nemen van de foto’s onrechtmatig is, nu bezwaarmaker voor het maken van die foto’s toestemming heeft gegeven. Dat de foto’s zijn bewaard en hergebruikt is evenmin zonder meer onrechtmatig. Het is immers niet ongebruikelijk dat gegevens en ander relevant materiaal worden bewaard in gemeentelijke systemen ten behoeve van besluitvorming en uitvoering van de gemeentelijke taken."
Uit het besluit op bezwaar blijkt dus niet dat het college is nagegaan voor welke verwerkingen en voor welke doeleinden de foto’s zijn gebruikt. Ook is niet nagegaan of de toestemming die is gegeven geldt voor elk van deze verwerkingen. Hieruit volgt dat in het besluit op bezwaar niet de toets is verricht die artikel 8 van de Wbp en artikel 6 van de AVG voorschrijven.
Daarom is het besluit op bezwaar in zoverre niet voldoende zorgvuldig voorbereid en niet goed gemotiveerd.
6.4.    Het betoog slaagt.
Conclusie
7.       Zoals onder 3.2 is geoordeeld, is het hoger beroep gegrond en moet de uitspraak van de rechtbank worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou moeten doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 24 november 2020 gegrond verklaren. Dit besluit moet worden vernietigd vanwege strijd met artikel 3:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het college moet een nieuw besluit nemen op het bezwaar van [appellant]. Als het college daarin tot de conclusie komt dat sprake is geweest van onrechtmatig handelen, moet het inhoudelijk beslissen op het verzoek om schadevergoeding van [appellant]. Het verzoek moet dan worden beoordeeld aan de hand van, onder andere, het arrest van het Hof van Justitie van 26 mei 2023, Österreichische Post, ECLI:EU:C:2023:370 en de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:319.
8.       Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West­-Brabant van 4 februari 2022 in zaak nr. 20/10251;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Breda van 24 november 2020, kenmerk 1.2020.0174.001.
V.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Breda tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 133,19.
VI.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Breda aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 452,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2023
280-1050
BIJLAGE
Wet bescherming persoonsgegevens
Artikel 8
Persoonsgegevens mogen slechts worden verwerkt indien:
a. de betrokkene voor de verwerking zijn ondubbelzinnige toestemming heeft verleend;
b. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is, of voor het nemen van precontractuele maatregelen naar aanleiding van een verzoek van de betrokkene en die noodzakelijk zijn voor het sluiten van een overeenkomst;
c. de gegevensverwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is;
d. de gegevensverwerking noodzakelijk is ter vrijwaring van een vitaal belang van de betrokkene;
e. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan dan wel het bestuursorgaan waaraan de gegevens worden verstrekt, of
f. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert.
[…]
Algemene verordening gegevensbescherming
Artikel 4
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1) „persoonsgegevens": alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon („de betrokkene"); als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon;
[…]
11) „toestemming" van de betrokkene: elke vrije, specifieke, geïnformeerde en ondubbelzinnige wilsuiting waarmee de betrokkene door middel van een verklaring of een ondubbelzinnige actieve handeling hem betreffende verwerking van persoonsgegevens aanvaardt.
[…]
Artikel 6
1. De verwerking is alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
a) de betrokkene heeft toestemming gegeven voor de verwerking van zijn persoonsgegevens voor een of meer specifieke doeleinden;
[...]
Artikel 17
Recht op gegevenswissing („recht op vergetelheid")
1. De betrokkene heeft het recht van de verwerkingsverantwoordelijke zonder onredelijke vertraging wissing van hem betreffende persoonsgegevens te verkrijgen en de verwerkingsverantwoordelijke is verplicht persoonsgegevens zonder onredelijke vertraging te wissen wanneer een van de volgende gevallen van toepassing is:
a) de persoonsgegevens zijn niet langer nodig voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld of anderszins verwerkt;
b)       de betrokkene trekt de toestemming waarop de verwerking overeenkomstig artikel 6, lid 1, punt a), of artikel 9, lid 2, punt a), berust, in, en er is geen andere rechtsgrond voor de verwerking;
c) de betrokkene maakt overeenkomstig artikel 21, lid 1, bezwaar tegen de verwerking, en er zijn geen prevalerende dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking, of de betrokkene maakt bezwaar tegen de verwerking overeenkomstig artikel 21, lid 2;
d) de persoonsgegevens zijn onrechtmatig verwerkt;
e) de persoonsgegevens moeten worden gewist om te voldoen aan een in het Unierecht of het lidstatelijke recht neergelegde wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust;
f) de persoonsgegevens zijn verzameld in verband met een aanbod van diensten van de informatiemaatschappij als bedoeld in artikel 8, lid 1.
2. Wanneer de verwerkingsverantwoordelijke de persoonsgegevens openbaar heeft gemaakt en overeenkomstig lid 1 verplicht is de persoonsgegevens te wissen, neemt hij, rekening houdend met de beschikbare technologie en de uitvoeringskosten, redelijke maatregelen, waaronder technische maatregelen, om verwerkingsverantwoordelijken die de persoonsgegevens verwerken, ervan op de hoogte te stellen dat de betrokkene de verwerkingsverantwoordelijken heeft verzocht om iedere koppeling naar, of kopie of reproductie van die persoonsgegevens te wissen.
3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing voor zover verwerking nodig is:
a) voor het uitoefenen van het recht op vrijheid van meningsuiting en informatie;
b) voor het nakomen van een in een het Unierecht of het lidstatelijke recht neergelegde wettelijke verwerkingsverplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust, of voor het vervullen van een taak van algemeen belang of het uitoefenen van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is verleend;
c) om redenen van algemeen belang op het gebied van volksgezondheid overeenkomstig artikel 9, lid 2, punten h) en i), en artikel 9, lid 3;
d) met het oog op archivering in het algemeen belang, wetenschappelijk of historisch onderzoek of statistische doeleinden overeenkomstig artikel 89, lid 1, voor zover het in lid 1 bedoelde recht de verwezenlijking van de doeleinden van die verwerking onmogelijk dreigt te maken of ernstig in het gedrang dreigt te brengen;
e) voor de instelling, uitoefening of onderbouwing van een rechtsvordering.
Artikel 82
1. Eenieder die materiële of immateriële schade heeft geleden ten gevolge van een inbreuk op deze verordening, heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker schadevergoeding te ontvangen voor de geleden schade.
2. Elke verwerkingsverantwoordelijke die bij verwerking is betrokken, is aansprakelijk voor de schade die wordt veroorzaakt door verwerking die inbreuk maakt op deze verordening. Een verwerker is slechts aansprakelijk voor de schade die door verwerking is veroorzaakt wanneer bij de verwerking niet is voldaan aan de specifiek tot verwerkers gerichte verplichtingen van deze verordening of buiten dan wel in strijd met de rechtmatige instructies van de verwerkingsverantwoordelijke is gehandeld.
3. Een verwerkingsverantwoordelijke of verwerker wordt van aansprakelijkheid op grond van lid 2 vrijgesteld indien hij bewijst dat hij op geen enkele wijze verantwoordelijk is voor het schadeveroorzakende feit.
4. Wanneer meerdere verwerkingsverantwoordelijken of verwerkers bij dezelfde verwerking betrokken zijn, en overeenkomstig de leden 2 en 3 verantwoordelijk zijn voor schade die door verwerking is veroorzaakt, wordt elke verwerkingsverantwoordelijke of verwerker voor de gehele schade aansprakelijk gehouden teneinde te garanderen dat de betrokkene daadwerkelijk wordt vergoed.
5. Wanneer een verwerkingsverantwoordelijke of verwerker de schade overeenkomstig lid 4 geheel heeft vergoed, kan deze verwerkingsverantwoordelijke of verwerker op andere verwerkingsverantwoordelijken of verwerkers die bij de verwerking waren betrokken, het deel van de schadevergoeding verhalen dat overeenkomt met hun deel van de aansprakelijkheid voor de schade, overeenkomstig de in lid 2 gestelde voorwaarden.
6. Gerechtelijke procedures voor het uitoefenen van het recht op schadevergoeding worden gevoerd voor de in artikel 79, lid 2, bedoelde lidstaatrechtelijk bevoegde gerechten.