202205771/1/V1.
Datum uitspraak: 16 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 6 september 2022 in zaak nr. 21/4647 in het geding tussen:
[de vreemdeling],
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 10 juni 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen, hem ambtshalve krachtens artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek verleend en een aanvraag van de vreemdeling om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 afgewezen.
Bij besluit van 29 juli 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 september 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.C. de Klerk, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1. De vreemdeling komt uit Togo en heeft psychische klachten. Hij heeft een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier met als doel ‘medische behandeling’ en een aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 ingediend. De staatssecretaris heeft de eerstgenoemde aanvraag afgewezen, omdat Nederland niet het meest aangewezen land is voor het ondergaan van zijn medische behandeling. Omdat de vreemdeling wegens een klinische opname niet in staat was te reizen, heeft de staatssecretaris wel ambtshalve uitstel van vertrek verleend en om die reden de aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 afgewezen. Bij zijn besluitvorming heeft de staatssecretaris zich op het advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) van 22 april 2021 gebaseerd. Volgens de rechtbank is het advies van het BMA onvolledig en heeft de staatssecretaris het daarop gebaseerde besluit daarom niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Deze uitspraak gaat over de vraag of de staatssecretaris het BMA-advies aan het besluit ten grondslag mocht leggen.
2. Volgens het BMA-advies van 22 april 2021 heeft de vreemdeling psychische klachten die verklaard worden vanuit een ongespecificeerde schizofrenie of andere psychotische stoornis. Ook is er een posttraumatische stressstoornis en een psychotische toestand met achterdocht. Het uitblijven van behandeling zal volgens het BMA leiden tot een medische noodsituatie, want een psychotische ontregeling leidend tot een beeld waarin de vreemdeling een gevaar voor zichzelf gaat vormen is te verwachten. De voor de vreemdeling noodzakelijke medische behandeling is volgens het BMA in Togo beschikbaar en effectief om een medische noodsituatie te voorkomen. Een klinische behandeling zoals nu plaatsvindt, is volgens het BMA mogelijk in het ‘Centre Hospitalier Universitaire Sylvanus Olympio’ in Lome en een ambulante behandeling kan vanuit hetzelfde ziekenhuis gegeven worden. Op 7 juni 2021 heeft het BMA aanvullend advies uitgebracht naar aanleiding van een brief van de behandelend psychiater van de vreemdeling van 11 mei 2021. Verder heeft het BMA in de beroepsprocedure op 11 april 2022 een aanvullend advies uitgebracht over de aanwezigheid in Togo van de benodigde medicatie. In deze aanvullende adviezen heeft het BMA het advies van 22 april 2021 gehandhaafd.
3. De staatssecretaris klaagt in zijn tweede grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de BMA-adviezen onvolledig zijn.
3.1. De rechtbank heeft overwogen dat uit de brief van de behandelend psychiater van 11 mei 2021 volgt dat voor de vreemdeling een stabiele behandelomgeving van belang is en dat ambulante begeleiding niet afdoende is. Een stabiele behandelomgeving is echter iets anders dan een veilige behandelomgeving, als genoemd in het BMA-advies van 7 juni 2021. Daarom is de BMA-advisering onvoldoende volledig, heeft de rechtbank overwogen.
3.2. In de brief van 11 mei 2021 stelt de behandeld psychiater dat relatieve psychosociale stabiliteit een voorwaarde is voor behandeling van de vreemdeling. De psychose van de vreemdeling is in de loop der jaren gevoed door subjectief ervaren discriminatie en afwijzing door de overheid waardoor een gesprek over eventuele bemoeienis van de Immigratie- en Naturalisatiedienst of terugkeer naar Togo onmogelijk is. De behandelend psychiater schat in dat een succesvolle traumatherapie in het land van herkomst weinig kans van slagen heeft. Het BMA heeft naar aanleiding hiervan in het aanvullend advies van 7 juni 2021 geconcludeerd dat er op voorhand geen reden is om aan te nemen dat behandeling in het land van herkomst niet mogelijk is. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is het BMA-advies op dit punt niet onvolledig. Wat de behandelend psychiater naar voren heeft gebracht, is onvoldoende voor de conclusie dat de noodzakelijke behandeling van de vreemdeling in Togo niet beschikbaar is en de vreemdeling in Togo in een medische noodsituatie komt te verkeren. Dat het BMA de informatie van de behandelend psychiater heeft beoordeeld in het licht van een veilige behandelomgeving en niet van een stabiele behandelomgeving, maakt niet dat het BMA de informatie van de behandelend psychiater onvoldoende of onjuist bij het advies heeft betrokken. Het BMA hoefde hierop dan ook niet nader in te gaan in zijn advies. Daarom had de rechtbank het besluit op bezwaar in zoverre niet onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd mogen achten. De staatssecretaris heeft deze klacht dan ook terecht voorgedragen. De grief leidt echter niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat de overeind blijvende overwegingen van de rechtbank de vernietiging zelfstandig kunnen dragen.
3.3. Wat de staatssecretaris voor het overige in zijn tweede grief en in de eerste grief aanvoert, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. In de verschillende rapportages van het BMA is niets terug te vinden over de zogeheten bemoeizorg, zodat niet duidelijk is of deze vanuit medisch oogpunt niet nodig wordt gevonden of dat het BMA ervan uitgaat dat die in Togo ook kan worden gegeven. Op dat punt mocht de staatssecretaris zijn oordeel dus niet baseren op het medisch advies van het BMA. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt, met verbetering van de gronden, bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzitter, en mr. M. Soffers en mr. J.H. van Breda, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.
w.g. Verburg
voorzitter
w.g. Hanrath
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2023
886