ECLI:NL:RVS:2023:3109
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 augustus 2023 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek is ingediend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 6 september 2022. Deze uitspraak verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond en vernietigde het besluit van de staatssecretaris van 10 juni 2021, waarin de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd was afgewezen. De staatssecretaris had in dat besluit ook ambtshalve uitstel van vertrek verleend en een aanvraag van de vreemdeling om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 afgewezen.
De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft in een eerdere ordemaatregel op 27 oktober 2022 bepaald dat de staatssecretaris geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank totdat de Afdeling inhoudelijk op het verzoek heeft beslist. In de uitspraak van 16 augustus 2023 heeft de Afdeling op het hoger beroep van de staatssecretaris beslist en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is afgewezen, en de staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn opgekomen in verband met de behandeling van het verzoek, tot een bedrag van € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.