ECLI:NL:RVS:2023:3074

Raad van State

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
202207395/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen toekenning uitkering op basis van Wet Schadefonds geweldsmisdrijven na stelselmatig huiselijk geweld

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 december 2022. De commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (CSG) had op 13 september 2021 aan [appellante] een uitkering van € 5.000,00 toegekend op basis van de Wet Schadefonds geweldsmisdrijven, omdat zij in de periode van 2011 tot 2016 slachtoffer was van stelselmatig huiselijk geweld. De CSG kende de uitkering toe op basis van letselcategorie 3, maar [appellante] was van mening dat zij recht had op letselcategorie 4, wat een hogere uitkering zou betekenen. Ze voerde aan dat er sprake was van psychisch letsel en langdurige afhankelijkheid.

De rechtbank oordeelde dat de CSG het beleid hanteert dat voor het toekennen van letselcategorie 4 medische informatie vereist is. Dit houdt in dat er een behandeling moet zijn waarbij de doelen niet binnen een jaar zijn behaald, of dat er herhaalde behandelingen over jaren moeten zijn geweest. De rechtbank vond het beleid van de CSG niet onredelijk en oordeelde dat langdurige afhankelijkheid niet alleen gebaseerd kan zijn op medische hulpverlening, maar ook op afhankelijkheid van derden in het dagelijks leven.

In hoger beroep herhaalde [appellante] haar eerdere argumenten, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde het oordeel van de rechtbank. De Afdeling was van mening dat de CSG het beleid mocht voeren dat medische zorg niet voldoende is om aan te nemen dat er sprake is van langdurige afhankelijkheid die leidt tot indeling in letselcategorie 4. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

202207395/1/A2.
Datum uitspraak: 9 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 december 2022 in zaak nr. 21/8248 in het geding tussen:
[appellante]
en
de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna ook: CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 13 september 2021 heeft de CSG aan [appellante] een uitkering van € 5.000,00 toegekend op basis van de Wet Schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: Wsg).
Bij besluit van 2 december 2021 heeft de CSG het door [appellante] daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1.       [appellante] is in de periode van 2011 tot 2016 slachtoffer van stelselmatig huiselijk geweld geweest. De CSG heeft haar voor het opgelopen psychisch letsel een uitkering op basis van letselcategorie 3 toegekend. [appellante] is van mening dat zij een uitkering op basis van letselcategorie 4 moet ontvangen. Zij stelt dat sprake is van psychisch letsel en langdurige afhankelijkheid.
2.       De rechtbank heeft overwogen dat de CSG het beleid hanteert dat voor het toekennen van letselcategorie 4 voor psychisch letsel dat door stelselmatig huiselijk geweld is veroorzaakt, medische informatie nodig is. Er dient sprake te zijn van een behandeling waarbij de doelen niet binnen een jaar zijn behaald, of van herhaalde behandelingen over jaren (inclusief crisisopnames en/of klinische behandeltrajecten en/of intensieve ambulante multidisciplinaire begeleiding) die ieder korter dan een halfjaar duren. Daarbij dient sprake te zijn van een situatie waarin het psychisch letsel leidt tot langdurige afhankelijkheid. De rechtbank acht dit beleid niet onredelijk.
De rechtbank heeft verder overwogen dat langdurige afhankelijkheid naast de behandeling voor psychisch letsel moet bestaan. Het langdurig ontvangen van een behandeling voor het psychisch letsel is op zichzelf dus niet voldoende voor indeling van het psychisch letsel in letselcategorie 4. Ook als [appellante] afhankelijk is van regelmatige medische hulpverlening kan die hulp niet op een lijn worden gesteld met afhankelijkheid van derden bij de algemene dagelijkse levensverrichtingen. Uit de door [appellante] overgelegde stukken blijkt niet van een (langdurige) afhankelijkheid in vorenbedoelde zin. Uit de brief van de behandelaar van [appellante] bij GGZ van 5 september 2018, noch uit een ander gedingstuk, blijkt dat [appellante] in haar algemene dagelijkse levensverrichtingen, langdurig hulp door derden nodig heeft naast de behandeling voor haar psychische klachten, aldus de rechtbank.
3.       De gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 6.1 tot en met 6.4 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Ook de Afdeling is van oordeel dat de CSG het beleid, dat de noodzaak van medische zorg, waaronder psychiatrische zorg, onvoldoende is om aan te nemen dat sprake is van langdurige afhankelijkheid die leidt tot indeling in letselcategorie 4, mag voeren.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Dokkum
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2023
480-1014