202301443/1/A2.
Datum uitspraak: 9 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant],
appellant,
en
het college van bestuur van de Rijksuniversiteit Groningen,
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 21 april 2022 is aan [appellant] meegedeeld dat hij het cijfer 2,5 heeft behaald voor de toelatingstoets tot de Verkorte Bacheloropleiding Tandheelkunde en dat hij daarom niet is toegelaten tot die opleiding.
Bij beslissing van 23 augustus 2022 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 oktober 2022 heeft het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (hierna: CBHO) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de beslissing van 23 augustus 2022 vernietigd.
Bij beslissing van 31 januari 2023 heeft het college opnieuw besloten op het bezwaar van [appellant] en het bezwaar tegen de beslissing van 21 april 2022 ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 11 mei 2023, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. B. van Mulken, bijgestaan door dr. F. van Mulken, en het college, vertegenwoordigd door mr. I. Feenstra en drs. R.H. Boers, bijgestaan door mr. K. Hardenberg, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft op 18 maart 2022 deelgenomen aan de toelatingsprocedure voor de Verkorte Bacheloropleiding Tandheelkunde voor het studiejaar 2022-2023. De toelatingsprocedure bestaat uit een cognitieve toets (hierna: de toets). In de beslissing van 21 april 2022 heeft het college aan [appellant] meegedeeld dat gezien de behaalde resultaten van de toets is besloten om de eis dat minimaal een voldoende moet worden behaald, te laten vervallen en door te selecteren tot het cijfer 3,0. [appellant] heeft voor de toets het cijfer 2,5 behaald en behoort daarmee niet tot de geselecteerde kandidaten. Het college heeft het hiertegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep aangetekend bij het CBHO.
1.1. Het CBHO heeft op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan en het beroep gegrond verklaard. Het CBHO heeft onder meer overwogen dat het college stukken over de statistische analyse van de toetsresultaten in de procedure had moeten brengen, zodat [appellant] ten volle kon opponeren tegen de beslissing van het college. Het CBHO heeft het college daarom opgedragen binnen een zo kort mogelijke termijn een nieuwe beslissing op het bezwaar van [appellant] te nemen, met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Het CBHO heeft hierbij bepaald dat het college bij die beslissing een nieuw te vragen advies van de geschillenadviescommissie dient te betrekken.
1.2. Het college heeft bij e-mail van 13 oktober 2022 en 31 oktober 2022 nadere stukken over de analyse van de toets overgelegd. Er zijn drie documenten opgestuurd: de ruwe data, een analyse van de toets zonder eliminatie van vragen maar met de correctie voor sleutelfouten en een analyse van de toets met de eliminatie van vragen en de correctie voor sleutelfouten.
1.3. Het college heeft een nieuw advies van de geschillenadviescommissie gevraagd en het bezwaar onder verwijzing naar dit advies opnieuw ongegrond verklaard.
Juridisch kader
2. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Beroepsgronden en bespreking van de gronden
Overleggen van stukken
3. [appellant] betoogt dat het college bewust niet conform artikel 7:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) alle op de zaak betrekking hebbende stukken in het dossier heeft opgenomen. Volgens [appellant] mist het dossier stukken waaruit de vooropleiding van de kandidaten blijkt en hoe deze subgroepen hebben gescoord. Het standpunt van het college dat deze stukken er niet zijn, is volgens [appellant] onjuist. Volgens hem zijn de stukken van belang om te kunnen onderbouwen dat de toets ernstige methodologische gebreken vertoont en om langs de weg van een alternatieve heranalyse vast te stellen of [appellant] alsnog aan de normering zou voldoen. Het college moet daarom op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb de stukken alsnog aan de Afdeling overleggen, aldus [appellant]. Volgens [appellant] heeft ook de geschillenadviescommissie zich niet op het standpunt mogen stellen dat de door hem gevraagde stukken niet bestaan en is de geschillenadviescommissie vooringenomen en partijdig.
3.1. Het college heeft stukken over de analyse van de toets overgelegd en zich op het standpunt gesteld dat dit alle stukken zijn over de analyse. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college over meer stukken over de analyse van de toets beschikt dan het college heeft overgelegd. Het college heeft uitgelegd dat de stukken waar [appellant] om vraagt geen rol spelen in de toets en de analyse daarvan. De vooropleiding van de kandidaten wordt pas gecontroleerd op het moment dat een kandidaat wordt geselecteerd. [appellant] heeft dit verder niet weersproken.
Dat de geschillenadviescommissie een andere mening is toegedaan dan [appellant], betekent niet dat de geschillenadviescommissie vooringenomen of partijdig is. [appellant] heeft niet voldoende onderbouwd waarom hier wel sprake van zou zijn.
Het betoog slaagt niet.
Artikel 8.4.3 van de OER en zorgvuldigheid
4. [appellant] betoogt verder dat het college de norm, dat voor de toets een voldoende moet zijn behaald, zoals bedoeld in artikel 8.4.3 van de Onderwijs- en examenregeling 2022-2023 (hierna: OER), niet slechts op basis van haar statistische analyse had mogen aanpassen. Hierbij had een inhoudsdeskundige docent moeten worden betrokken.
4.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de norm uit artikel 8.4.3 van de OER niet op basis van de statistische analyse is aangepast. De norm is wel aangepast omdat te weinig kandidaten een voldoende voor de toets hebben behaald. Het college heeft tijdens de zitting gewezen op haar verantwoordelijkheid om alle beschikbare plaatsen op te vullen en uitgelegd dat daarom is besloten de twaalf kandidaten die de toets het best hebben gemaakt, te selecteren. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat zij niet heeft voorzien dat te weinig kandidaten een voldoende zouden behalen, omdat in voorgaande jaren geen cijfer is verbonden aan de toetsresultaten. Volgens het college is dit op verzoek van studenten voor het eerst gedaan bij de resultaten van de toets voor het studiejaar van 2022-2023. Onder deze bijzondere omstandigheden heeft het college met het opvullen van de plaatsen met degenen die de test het best hebben gemaakt, niet onzorgvuldig gehandeld. Het betoog van [appellant] leidt dus niet tot de conclusie dat de selectie op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
Het betoog slaagt daarom niet.
5. [appellant] betoogt verder dat het college de toets en de resultaten van de toets niet ten grondslag had mogen leggen aan de beslissing om [appellant] niet toe te laten tot de Verkorte Bacheloropleiding Tandheelkunde. [appellant] voert daartoe aan dat te weinig kandidaten de toelatingstoets hebben gemaakt om conclusies uit de toetsresultaten te kunnen trekken. Volgens [appellant] is het college op onjuiste wijze met de analyse van de toetsresultaten omgegaan. Het college had bijvoorbeeld naast de zes geschrapte ‘verdachte’ vragen ook andere vragen met knelpunten moeten schrappen.
5.1. Het standpunt van het college dat de Afdeling hier ingevolge artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb geen oordeel over mag geven, omdat dit gaat over het kennen en kunnen van de student, is onjuist. Het gaat niet om een oordeel over het kennen en kunnen van [appellant], maar om de zorgvuldigheid van de procedure.
Het college heeft zich verder op het standpunt gesteld dat bij het analyseren van de toets een inhoudelijk docent wordt geconsulteerd en op basis van de statistische analyse, de commentaren van de kandidaten en de expertise van de vakinhoudelijk docent, kan worden besloten vragen te corrigeren. Volgens het college wordt in het geval er sprake is van een kleine groep kandidaten nooit uitsluitend op basis van statistiek de keuze gemaakt om een vraag aan te passen. Het college heeft tijdens de zitting desgevraagd aangegeven dat dit ook de standaardprocedure is bij de reguliere opleiding. Dat er kritiekpunten kunnen zijn op deze manier van beoordelen betekent niet dat de procedure daarom onzorgvuldig is. Ook de overige argumenten van [appellant] hierover leiden niet tot dat oordeel.
Het betoog slaagt niet.
6. Wat [appellant] verder nog naar voren heeft gebracht, kan niet leiden tot het oordeel dat het besluit van 31 januari 2023 voor vernietiging in aanmerking komt. Dat besluit is gezien de voorgaande overwegingen zorgvuldig tot stand gekomen en ook deugdelijk gemotiveerd.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Van Altena
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2023
85-1033
BIJLAGE - Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:4
1. Tot tien dagen voor het horen kunnen belanghebbenden nadere stukken indienen.
2. Het bestuursorgaan legt het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor belanghebbenden ter inzage.
[…]
Artikel 8:4
[…]
3. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit:
[…]
b. inhoudende een beoordeling van het kennen of kunnen van een kandidaat of leerling die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst, dan wel inhoudende de vaststelling van opgaven, beoordelingsnormen of nadere regels voor die examinering of toetsing,
[…]
Artikel 8:42
1. Binnen vier weken na de dag van verzending van de gronden van het beroepschrift aan het bestuursorgaan zendt dit de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter en kan het een verweerschrift indienen. Indien de bestuursrechter om een verweerschrift heeft verzocht, dient het bestuursorgaan binnen vier weken een verweerschrift in.
2. De bestuursrechter kan de in het eerste lid bedoelde termijnen verlengen.
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Onderwijs- en examenregeling 2022-2023
Artikel 8.4.1
Kandidaten die in september 2022 willen starten met de VBT dienen te beschikken over:
1. Een afgeronde 4-jarige hbo-bachelor opleiding Mondzorgkunde met de graad Bachelor of Science (BSc) behaald in Nederland én
2. de vakken natuurkunde 1 en scheikunde 1 op VWO niveau of een hieraan gelijkwaardig getuigschrift.
Artikel 8.4.3
Kandidaten die aan bovengenoemde eisen (gaan) voldoen moeten deelnemen aan een selectieprocedure die bestaat uit 1 of meer schriftelijke toetsen. Deze schriftelijke toetsen dienen met een voldoende (>5,5) afgerond te worden. Op volgende van het rangnummer, dat is gebaseerd op het resultaat van de schriftelijke toetsen, worden kandidaten geplaatst. Een kandidaat mag maximaal 4x aan het toelatingsexamen VBT deelnemen. […]