ECLI:NL:RVS:2023:3061

Raad van State

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
202202763/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep schadevergoeding Wet basisregistratie personen

In deze zaak heeft [appellant] op 7 september 2020 een verzoek om schadevergoeding ingediend bij de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, naar aanleiding van extra kosten die hij heeft moeten maken bij de verkoop van zijn huis. Dit betrof een bedrag van € 544,20, dat hij moest betalen voor een extra notariële akte, omdat in de Registratie Niet Ingezetenen (RNI) onterecht stond vermeld dat hij gehuwd was, terwijl hij al eerder was gescheiden. De staatssecretaris heeft dit verzoek op 12 oktober 2020 afgewezen, waarna [appellant] op 19 februari 2021 een verzoek om schadevergoeding indiende bij de rechtbank. De rechtbank heeft dit verzoek opgevat als een verzoek op basis van artikel 8:90 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft op 1 april 2022 het beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de bestuursrechter op grond van artikel 8:88 van de Awb bevoegd is om schadevergoeding toe te kennen in geval van onrechtmatig handelen. De Afdeling heeft echter vastgesteld dat het verzoek van [appellant] niet voldeed aan de eisen van artikel 8:88 van de Awb, omdat er geen sprake was van een onrechtmatig besluit of handelen. De Afdeling heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is bepaald dat het door [appellant] betaalde griffierecht voor het hoger beroep wordt terugbetaald.

De uitspraak is gedaan door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier, en is openbaar uitgesproken op 9 augustus 2023.

Uitspraak

202202763/1/A2.
Datum uitspraak: 9 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 april 2022 in zaak nr. 21/1986 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Procesverloop
Bij brief van 12 oktober 2020 heeft de staatssecretaris het verzoek van [appellant] om schadevergoeding als gevolg van de uitvoering van de Wet basisregistratie personen afgewezen.
Op 19 februari 2021 heeft [appellant] bij de rechtbank een verzoek om vergoeding van schade ingediend. Bij uitspraak van 1 april 2022 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1.       [appellant] heeft op 7 september 2020 aan de staatssecretaris gevraagd hem een bedrag van € 544,20 te vergoeden. Dat is het bedrag dat [appellant] heeft moeten betalen omdat hij bij de verkoop van zijn huis een extra notariële akte moest laten opstellen. Die extra akte was nodig omdat in de Registratie Niet Ingezetenen (hierna: RNI) was opgenomen dat [appellant] gehuwd was, terwijl hij al eerder was gescheiden. Omdat de staatssecretaris niet bereid was om de gestelde schade te verzoeken, heeft [appellant] op 19 februari 2021 bij de rechtbank een verzoek om schadevergoeding ingediend.
2.       De rechtbank heeft het verzoek van [appellant] opgevat als een verzoek als bedoeld in artikel 8:90 van de Awb. De rechtbank heeft overwogen dat op grond van artikel 2.69 van de Wet basisregistratie personen (hierna: Wbp) huwelijksgegevens niet worden geregistreerd in de RNI. Verder volgt uit de Wbp geen plicht om gegevens in de RNI bij te werken of te verwijderen. Voorts is het bekend dat de informatie uit de RNI niet altijd actueel is. De notaris had dit moeten weten. Daarom is er geen sprake van handelen of niet handelen van de staatssecretaris dat tot schadevergoeding kan leiden, aldus de rechtbank.
3.       De rechtbank heeft terecht overwogen dat de bestuursrechter op grond van artikel 8:88 van de Awb bevoegd is op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die is geleden als gevolg van een onrechtmatig besluit of onrechtmatig handelen voorafgaand aan een besluit. Buiten die gevallen heeft de bestuursrechter die bevoegdheid niet. Dat betekent dat het verzoek van [appellant] alleen voor toewijzing in aanmerking komt als sprake is van een onrechtmatig besluit of onrechtmatig handelen voorafgaand aan een besluit.
4.       De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het verzoek van 19 februari 2021 moet worden aangemerkt als een verzoek als bedoeld in artikel 8:90 van de Awb. Gelet op wat de rechtbank heeft overwogen is ook de Afdeling van oordeel dat het verzoek van [appellant] niet aan de eisen die artikel 8:88 van de Awb stelt voldoet. De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding evenwel niet afgewezen, maar het beroep van [appellant] ongegrond verklaard. Van een beroep is bij een verzoekschrift als bedoeld in artikel 8:90 van de Awb geen sprake. De Afdeling zal de uitspraak van de rechtbank daarom vernietigen en het verzoek om schadevergoeding afwijzen.
5.       [appellant] heeft betoogd dat niet hij, maar de rechtbank het verzoek om schadevergoeding als een verzoek als bedoeld in artikel 8:90 van de Awb heeft opgevat. Als de Afdeling het oordeel van de rechtbank volgt, heeft hij de Afdeling gevraagd het verzoek terug te verwijzen naar de civiele rechter. Hoewel de Afdeling begrip heeft voor dit verzoek, zal zij daaraan toch niet voldoen. De reden hiervan is dat voor het instellen van een vordering bij de civiele rechter niet kan worden volstaan met een verzoek zoals [appellant] dat heeft gedaan. Een dergelijke vordering moet worden ingesteld met inachtneming van de regels in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
6.       Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. De griffier van de Raad van State zal aan [appellant] met toepassing van artikel 8:114 van de Awb het door hem betaalde griffierecht voor het hoger beroep terugbetalen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 april 2022 in zaak nr. 21/1986;
III.      wijst het verzoek tot schadevergoeding af;
IV.      bepaalt dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2023
343-1014