ECLI:NL:RVS:2023:3059

Raad van State

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
202203458/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.T.J.M. Jurgens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven

In deze zaak heeft de moeder, in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar zoon, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van een aanvraag voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. De aanvraag werd afgewezen door de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (CSG) op 14 december 2020, omdat het verbale geweld waarvan de zoon getuige was, niet werd aangemerkt als een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. De moeder stelde dat haar zoon, geboren op 5 augustus 2012, getuige was van zowel verbaal als stelselmatig fysiek geweld tussen zijn vader en diens vriendin. De CSG handhaafde haar standpunt in een besluit van 14 juni 2021, waarbij zij stelde dat de moeder niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van stelselmatig fysiek geweld.

De rechtbank Rotterdam oordeelde op 25 mei 2022 dat het verbale geweld niet als een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf kon worden aangemerkt, omdat niet was aangetoond dat de gedragingen van de vader en diens vriendin gericht waren op het opzettelijk beschadigen van de zoon. Ook het bewijs voor stelselmatig fysiek geweld werd als onvoldoende beoordeeld. De moeder ging in hoger beroep, waarbij zij herhaalde dat het schreeuwen van de vader en de incidentele fysieke corrigerende tikken als geweldsmisdrijven moesten worden aangemerkt.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gronden van de moeder in hoger beroep grotendeels een herhaling waren van eerdere argumenten. De rechtbank had gemotiveerd op deze gronden gereageerd en de Afdeling vond geen reden om van dit oordeel af te wijken. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de CSG werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202203458/1/A2.
Datum uitspraak: 9 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [zoon], domicilie kiezend te [plaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 mei 2022 in zaak nr. 21/3609 in het geding tussen:
Ganados
en
de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2020 heeft de CSG een aanvraag van [appellante] (hierna: de moeder) namens haar zoon [naam zoon] om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: het schadefonds) afgewezen.
Bij besluit van 14 juni 2021 heeft de CSG het door de moeder daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 mei 2022 heeft de rechtbank het door de moeder daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de moeder hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 28 juni 2023, waar de moeder, vertegenwoordigd door mr. P. van Baaren, advocaat te Rotterdam, en de CSG, vertegenwoordigd door mr. A.H.R. Jager en mr. Y. Pieters, zijn verschenen.
Overwegingen
Besluitvorming
1.       De moeder heeft op 10 november 2020 namens [zoon], geboren op 5 augustus 2012, om een uitkering uit het schadefonds gevraagd omdat [zoon] tussen december 2019 en oktober 2020 getuige is geweest van verbaal geweld tussen zijn vader en diens vriendin. De CSG heeft de aanvraag bij besluit van 14 december 2020 afgewezen omdat zij het verbale geweld waarvan [zoon] getuige is geweest niet aanmerkt als een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. De moeder heeft de aanvraag van [zoon] in bezwaar van een nadere onderbouwing voorzien. Volgens de moeder is [zoon] ook getuige geweest van stelselmatig fysiek geweld tussen zijn vader en diens vriendin. De CSG heeft het eerder door haar ingenomen standpunt in het besluit van 14 juni 2021 gehandhaafd en daaraan toegevoegd dat de moeder niet aannemelijk heeft gemaakt dat [zoon] getuige is geweest van stelselmatig fysiek geweld tussen zijn vader en diens vriendin.
Aangevallen uitspraak
2.       De rechtbank heeft allereerst geoordeeld dat het verbale geweld waarvan [zoon] getuige is geweest, niet als een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf kan worden aangemerkt. Aan dit oordeel heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat de moeder niet aannemelijk heeft gemaakt dat tegen [zoon] een geweldsmisdrijf is gepleegd, waarbij de gedragingen van zijn vader en diens vriendin gericht waren op het opzettelijk beschadigen van [zoon]. Evenmin kan worden geconcludeerd dat de vader daarop voorwaardelijk opzet had. De CSG heeft volgens de rechtbank de aanvraag, voor zover deze ziet op het verbale geweld, daarom terecht afgewezen omdat niet is gebleken van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de moeder ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat [zoon] getuige is geweest van stelselmatig fysiek geweld tussen zijn vader en diens vriendin. Uit het overgelegde gespreksverslag van een wijkteammedewerker blijkt volgens de rechtbank dat er sprake is van enig fysiek geweld tussen de vader en diens vriendin. Uit het gespreksverslag blijkt echter niet dat er sprake is van frequent en langdurig fysiek geweld. Evenmin blijkt hieruit dat [zoon] stelselmatig getuige is geweest van dit geweld. Daarbij heeft de rechtbank opgemerkt dat het gespreksverslag een weergave is van wat [zoon] zelf heeft verklaard. Dit is onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van een geweldsmisdrijf. Omdat de moeder niet met objectieve gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat [zoon] stelselmatig getuige is geweest van stelselmatig huiselijk geweld door zijn vader heeft de CSG de aanvraag ook in zoverre terecht afgewezen, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3.       De moeder betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het verbale geweld van de vader tegen diens vriendin in het bijzijn van [zoon] geen opzettelijk geweldsmisdrijf is tegenover [zoon]. Volgens de moeder is het schreeuwen van de vader tegen zijn vriendin een geweldsmisdrijf tegenover [zoon]. Het is volgens de moeder nadelig voor een kind om constant in een nare sfeer te verkeren. Een kind kan hier last van hebben en als gevolg daarvan afwijkend gedrag gaan vertonen. De moeder voert aan dat het opzet van de vader gericht is op zijn vriendin en niet specifiek is gericht op [zoon], maar dat de vader wel voorwaardelijk opzet heeft gehad om [zoon] te beschadigen.
De moeder betoogt verder dat de rechtbank ook ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake is van stelselmatig fysiek geweld. Volgens de moeder heeft [zoon] aangegeven dat zijn vader diens partner af en toe corrigerende tikken geeft. De moeder stelt dat de CSG drie geweldsincidenten per jaar aanmerkt als stelselmatig huiselijk geweld. Af en toe is volgens de moeder best wel vaak en zeker vaak genoeg om in aanmerking te komen voor een uitkering uit het schadefonds. De rechtbank heeft dit niet onderkend, aldus de moeder.
4.       De gronden die de moeder in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De moeder heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank.
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.       De CSG hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2023
735-1064