202203458/1/A2.
Datum uitspraak: 9 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [zoon], domicilie kiezend te [plaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 mei 2022 in zaak nr. 21/3609 in het geding tussen:
Ganados
en
de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 14 december 2020 heeft de CSG een aanvraag van [appellante] (hierna: de moeder) namens haar zoon [naam zoon] om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: het schadefonds) afgewezen.
Bij besluit van 14 juni 2021 heeft de CSG het door de moeder daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 mei 2022 heeft de rechtbank het door de moeder daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de moeder hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 28 juni 2023, waar de moeder, vertegenwoordigd door mr. P. van Baaren, advocaat te Rotterdam, en de CSG, vertegenwoordigd door mr. A.H.R. Jager en mr. Y. Pieters, zijn verschenen.
Overwegingen
Besluitvorming
1. De moeder heeft op 10 november 2020 namens [zoon], geboren op 5 augustus 2012, om een uitkering uit het schadefonds gevraagd omdat [zoon] tussen december 2019 en oktober 2020 getuige is geweest van verbaal geweld tussen zijn vader en diens vriendin. De CSG heeft de aanvraag bij besluit van 14 december 2020 afgewezen omdat zij het verbale geweld waarvan [zoon] getuige is geweest niet aanmerkt als een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. De moeder heeft de aanvraag van [zoon] in bezwaar van een nadere onderbouwing voorzien. Volgens de moeder is [zoon] ook getuige geweest van stelselmatig fysiek geweld tussen zijn vader en diens vriendin. De CSG heeft het eerder door haar ingenomen standpunt in het besluit van 14 juni 2021 gehandhaafd en daaraan toegevoegd dat de moeder niet aannemelijk heeft gemaakt dat [zoon] getuige is geweest van stelselmatig fysiek geweld tussen zijn vader en diens vriendin.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft allereerst geoordeeld dat het verbale geweld waarvan [zoon] getuige is geweest, niet als een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf kan worden aangemerkt. Aan dit oordeel heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat de moeder niet aannemelijk heeft gemaakt dat tegen [zoon] een geweldsmisdrijf is gepleegd, waarbij de gedragingen van zijn vader en diens vriendin gericht waren op het opzettelijk beschadigen van [zoon]. Evenmin kan worden geconcludeerd dat de vader daarop voorwaardelijk opzet had. De CSG heeft volgens de rechtbank de aanvraag, voor zover deze ziet op het verbale geweld, daarom terecht afgewezen omdat niet is gebleken van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de moeder ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat [zoon] getuige is geweest van stelselmatig fysiek geweld tussen zijn vader en diens vriendin. Uit het overgelegde gespreksverslag van een wijkteammedewerker blijkt volgens de rechtbank dat er sprake is van enig fysiek geweld tussen de vader en diens vriendin. Uit het gespreksverslag blijkt echter niet dat er sprake is van frequent en langdurig fysiek geweld. Evenmin blijkt hieruit dat [zoon] stelselmatig getuige is geweest van dit geweld. Daarbij heeft de rechtbank opgemerkt dat het gespreksverslag een weergave is van wat [zoon] zelf heeft verklaard. Dit is onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van een geweldsmisdrijf. Omdat de moeder niet met objectieve gegevens aannemelijk heeft gemaakt dat [zoon] stelselmatig getuige is geweest van stelselmatig huiselijk geweld door zijn vader heeft de CSG de aanvraag ook in zoverre terecht afgewezen, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3. De moeder betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het verbale geweld van de vader tegen diens vriendin in het bijzijn van [zoon] geen opzettelijk geweldsmisdrijf is tegenover [zoon]. Volgens de moeder is het schreeuwen van de vader tegen zijn vriendin een geweldsmisdrijf tegenover [zoon]. Het is volgens de moeder nadelig voor een kind om constant in een nare sfeer te verkeren. Een kind kan hier last van hebben en als gevolg daarvan afwijkend gedrag gaan vertonen. De moeder voert aan dat het opzet van de vader gericht is op zijn vriendin en niet specifiek is gericht op [zoon], maar dat de vader wel voorwaardelijk opzet heeft gehad om [zoon] te beschadigen.
De moeder betoogt verder dat de rechtbank ook ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake is van stelselmatig fysiek geweld. Volgens de moeder heeft [zoon] aangegeven dat zijn vader diens partner af en toe corrigerende tikken geeft. De moeder stelt dat de CSG drie geweldsincidenten per jaar aanmerkt als stelselmatig huiselijk geweld. Af en toe is volgens de moeder best wel vaak en zeker vaak genoeg om in aanmerking te komen voor een uitkering uit het schadefonds. De rechtbank heeft dit niet onderkend, aldus de moeder.
4. De gronden die de moeder in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De moeder heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De CSG hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2023
735-1064