ECLI:NL:RVS:2023:3051

Raad van State

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
202203770/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.T.J.M. Jurgens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgtoeslag en terugvordering van teveel ontvangen voorschotten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag van [appellant] over 2019 definitief heeft vastgesteld op € 1.072,00. Tevens is bepaald dat [appellant] een teveel ontvangen voorschot van € 117,00 moet terugbetalen. Omdat de Belastingdienst/Toeslagen nog niet op het bezwaar van [appellant] had beslist, heeft hij op 25 januari 2021 beroep ingesteld wegens niet tijdig beslissen. De Belastingdienst/Toeslagen verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond en herzag de zorgtoeslag naar € 745,00. De rechtbank oordeelde dat de zorgtoeslag op goede gronden was vastgesteld en dat [appellant] geen recht had op terugvordering van de teveel betaalde voorschotten.

Tijdens de zitting op 28 juni 2023 heeft [appellant] zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij het niet eens is met het systeem van de bestuursrechtelijke premie. Hij stelt dat hij de zorgtoeslag nooit heeft ontvangen, maar toch moet terugbetalen. De rechtbank heeft in haar uitspraak bevestigd dat de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag op juiste wijze heeft vastgesteld en dat het betoog van [appellant] over het systeem niet afdoet aan de juistheid van de beslissing.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan op 9 augustus 2023.

Uitspraak

202203770/1/A2.
Datum uitspraak: 9 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-­Brabant van 21 april 2022 in zaak nr. 21/275 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 2 oktober 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag van [appellant] over 2019 definitief berekend en vastgesteld op € 1.072,00. De dienst heeft verder bepaald dat [appellant] het teveel ontvangen voorschot van € 117,00 moet terugbetalen.
Op 25 januari 2021 heeft [appellant] beroep bij de rechtbank ingesteld tegen het niet tijdig beslissing op zijn bezwaar.
Bij besluit van 29 januari 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 2 oktober 2020
niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 12 februari 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 29 januari 2021 herzien en het bezwaar van [appellant] kennelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 april 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 28 juni 2023, waar [appellant], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Bij het besluit van 2 oktober 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag van [appellant] definitief vastgesteld op € 1.072,00 en een bedrag van € 117,00 aan te veel betaalde voorschotten zorgtoeslag teruggevorderd. Omdat de Belastingdienst/Toeslagen op dat moment nog niet op zijn bezwaar had beslist, heeft [appellant] op 25 januari 2021 beroep ingesteld bij de rechtbank wegens niet tijdig beslissen. Bij het besluit van 12 februari 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [appellant] ongegrond verklaard. In dit besluit geeft de dienst ook te kennen dat de zorgtoeslag van [appellant] over 2019 opnieuw wordt berekend, waarbij de definitieve aanspraak op zorgtoeslag voor dat jaar wordt vastgesteld op € 745,00.
2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag op goede gronden en op de juiste wijze heeft vastgesteld. Het betoog van [appellant] dat hij geen zorgtoeslag voor 2019 heeft aangevraagd volgt de rechtbank niet. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] op 4 juli 2017 een aanvraag heeft gedaan voor zorgtoeslag. Op grond van artikel 15, vierde lid van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen ziet een aanvraag voor zorgtoeslag ook op de daaropvolgende jaren. Omdat [appellant] pas op 2 februari 2020 de zorgtoeslag heeft stopgezet, is volgens de rechtbank de aanvraag uit 2017 blijven doorlopen tot en met het toeslagjaar 2019. [appellant] heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij de zorgtoeslag al voor het toeslagjaar 2019 had stopgezet.
Ook het betoog van [appellant] dat de te veel betaalde voorschotten teruggevorderd moeten worden bij het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: CJIB) en niet bij hem volgt de rechtbank niet. De rechtbank heeft geoordeeld dat, hoewel een deel van de voorschotten zijn overgemaakt aan het CJIB, dit niet betekent dat deze niet ten goede van [appellant] zijn gekomen. De voorschotten zijn namelijk verrekend met de bestuursrechtelijke premie die hij aan het CAK moest betalen. Het standpunt van [appellant] dat hij in het geheel geen zorgtoeslag heeft ontvangen of dat hem geen zorgtoeslag ten goede is gekomen, is volgens de rechtbank feitelijk onjuist.
Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de Belastingdienst/Toeslagen het bedrag aan zorgtoeslag over 2019 bij het besluit van 12 februari 2021 niet juist heeft vastgesteld. Bij de eerste definitieve vaststelling van de zorgtoeslag bij het besluit van 2 oktober 2020 is de dienst uitgegaan van de op dat moment door de inspecteur vastgestelde inkomens- en vermogensgegevens van [appellant]. Naar aanleiding van de alsnog ingediende aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2019 heeft de inspecteur de inkomens- en vermogensgegevens van [appellant] voor 2019 opnieuw vastgesteld, aldus de rechtbank.
3.       Het hoger beroep van [appellant] komt er in de kern op neer dat hij het niet eens is met het huidige systeem van de bestuursrechtelijke premie. Het CAK heeft op grond van artikel 18f, zesde lid, van de Zorgverzekeringswet bepaald dat zijn zorgtoeslag wordt uitgekeerd aan het CJIB zodat dit in mindering wordt gebracht op de bestuursrechtelijke premie die van [appellant] moet betalen. [appellant] stelt dat met de definitieve vaststelling van de zorgtoeslag over 2019 een ongewenste situatie ontstaat, omdat hij de te veel ontvangen zorgtoeslag moet terugbetalen terwijl hij deze zorgtoeslag nooit heeft ontvangen. [appellant] wil met zijn hoger beroep deze systeemfout blootleggen. Op de zitting heeft hij toegelicht dat het terug betalen van de teveel ontvangen voorschotten op zichzelf hem niet in de problemen brengt.
4.       De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen op goede gronden en op juiste wijze het recht op zorgtoeslag heeft vastgesteld. [appellant] heeft tijdens de zitting aangegeven dat de beslissing van de dienst wel klopt, maar dat door de systeemfout het eindresultaat desondanks onwenselijk is. De Afdeling ziet zich gesteld voor de vraag of het besluit van 12 februari 2021 van de Belastingdienst/Toeslagen juist is. De rechtbank heeft gemotiveerd uiteengezet waarom dit het geval is, en de Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank. Het betoog van [appellant] over het systeem dat in zijn ogen onjuist is, doet daaraan niet af.
Het betoog slaagt niet.
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak wordt, voor zover aangevallen, bevestigd.
6.       De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2023
735-1064