ECLI:NL:RVS:2023:3049
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 17 september 2020 de maatregel van bewaring van een vreemdeling onrechtmatig heeft verklaard. De vreemdeling was op 9 september 2020 in bewaring gesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris een verkeerde grondslag had gebruikt voor deze maatregel, omdat de uiterste overdrachtstermijn in het kader van de Dublinverordening was verstreken. De rechtbank heeft de opheffing van de maatregel bevolen en schadevergoeding toegekend aan de vreemdeling.
De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. In het hoger beroep heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 9 augustus 2023 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de maatregel van bewaring vanaf het begin onrechtmatig was, en er was geen aanleiding voor ambtshalve toetsing.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn gemaakt. De proceskosten werden vastgesteld op € 837,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.