ECLI:NL:RVS:2023:2986

Raad van State

Datum uitspraak
4 augustus 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
202302014/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing bestemmingsplan en voorlopige voorziening inzake woningbouw in Oosterhout

Op 4 augustus 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen Milieuvereniging Oosterhout en Erfgoedvereniging Bond Heemschut als verzoekers, en de raad van de gemeente Oosterhout als verweerder. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in verband met het bestemmingsplan "Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind), herziening 34" dat op 31 januari 2023 door de raad is vastgesteld. Dit bestemmingsplan maakt de toevoeging van een woning op een perceel in Den Hout mogelijk, waarbij gebruik is gemaakt van de Ruimte-voor-Ruimte-regeling uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant.

De vereniging heeft beroep ingesteld tegen het bestemmingsplan en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 24 juli 2023 is het verzoek behandeld. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan niet op de juiste wijze heeft getoetst aan de relevante bepalingen van de IOV. De voorzieningenrechter oordeelt dat de raad de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de ontwikkeling onjuist heeft beoordeeld en schorst daarom het besluit van de raad van 31 januari 2023. De raad krijgt de gelegenheid om opnieuw te toetsen aan de juiste bepalingen van de IOV.

De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de raad het griffierecht van € 365,00 aan de verzoekers moet vergoeden. Deze uitspraak heeft een voorlopig karakter en is niet bindend voor de bodemprocedure.

Uitspraak

202302014/2/R2.
Datum uitspraak: 4 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
Milieuvereniging Oosterhout, gevestigd te Oosterhout, en Erfgoedvereniging Bond Heemschut, gevestigd te Amsterdam,
verzoekers (hierna samen en in enkelvoud: de vereniging),
en
de raad van de gemeente Oosterhout,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 31 januari 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind), herziening 34 ([locatie 1])" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld.
De vereniging heeft hiertegen beroep ingesteld.
De vereniging heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[partij] en de vereniging hebben elk nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 24 juli 2023, waar de vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], en het college, vertegenwoordigd door C. Jeeninga, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], bijgestaan door mr. A.A.M. van Beek, als partij gehoord.
Overwegingen
1.       De voor de zaak relevante regelgeving is opgenomen als bijlage bij deze uitspraak.
2.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
3.       Het bestemmingsplan maakt de toevoeging van een woning op het perceel [locatie 1] in Den Hout mogelijk. De raad heeft bij de vaststelling van het plan voor deze nieuwe woning toepassing gegeven aan de Ruimte-voor-Ruimte-regeling uit de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: IOV). De bouwtitel is afkomstig van een voormalige intensieve veehouderij aan de Hoevestraat 17 in Oosterhout waar agrarische bebouwing is gesloopt. Voor dit perceel loopt een bestemmingsplanprocedure voor wijziging van de agrarische functie in statische opslag en het realiseren van een landgoed.
[partij] heeft de bestaande woning aan [locatie 1] en een gedeelte van de tuin verkocht aan een van de kinderen. Zij wil op het overgebleven gedeelte van de tuin (het nieuwe adres [locatie 2]) een levensloopbestendige woning realiseren.
4.       De voorzieningenrechter acht spoedeisend belang aanwezig. Het bestemmingsplan is in werking getreden. Op 18 april 2023 is een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van de woning aan [locatie 2]. Daartegen is bezwaar gemaakt.
5.       De vereniging betoogt - kort samengevat - dat het bestemmingsplan in strijd met de IOV is vastgesteld. Volgens de vereniging is niet voldaan aan de in artikel 3.79 opgenomen voorwaarden voor het toepassen van de Ruimte-voor-ruimte-regeling.
5.1.    De raad heeft op de zitting toegelicht dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan op 31 januari 2023 is getoetst aan de artikelen 3.79 en 3.80 van de IOV zoals die luidden vóór de wijziging van de IOV op 15 april 2022. De raad heeft op de zitting verklaard dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan had moeten worden getoetst aan artikel 3.78 van de IOV zoals dat luidde op het moment van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Deze bepaling bevat maatwerkvoorschriften voor het in een bestemmingsplan mogelijk maken van een concreet initiatief voor de nieuwvestiging van onder meer een woning. Volgens de raad waren artikelen 3.79 en 3.80, zoals die luidden ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan, hier niet van toepassing.
5.2.    De voorzieningenrechter stelt vast dat ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan de op 15 april 2022 in werking getreden gewijzigde IOV van toepassing was. Daarin is geen overgangsrecht opgenomen voor initiatieven die zijn ontwikkeld ten tijde van de voorheen geldende Ruimte-voor-ruimte-regeling. Hieruit volgt dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan op 31 januari 2023 had moeten toetsen aan de IOV zoals die toen luidde.
5.3.    Het betoog van de vereniging slaagt.
6.       De voorzieningenrechter is op grond van het hiervoor overwogene van oordeel dat de raad de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling op onjuiste wijze heeft beoordeeld door te toetsen aan niet van toepassing zijnde bepalingen van de IOV. Al hierom ziet de voorzieningenrechter aanleiding het besluit van de raad van 31 januari 2023 tot vaststelling van het bestemmingsplan te schorsen.
De raad heeft op de zitting gevraagd de gelegenheid te krijgen om alsnog aan artikel 3.78 van de IOV te toetsen. De voorzieningenrechter overweegt dat de raad tijdens de schorsing de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe ontwikkeling opnieuw kan beoordelen en daarbij de door hem gewenste toets aan artikel 3.78 kan verrichten. Mocht de raad op basis van de nieuwe beoordeling concluderen dat de ontwikkeling planologisch aanvaardbaar is, dan kan de raad zo nodig om opheffing van de schorsing vragen.
7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden. Niet is gebleken dat de vereniging proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. Over de door [partij] verzochte vergoeding van proceskosten overweegt de voorzieningenrechter dat er geen grond is om af te wijken van de hoofdregel dat voor een met het verwerend bestuursorgaan meeprocederende derde partij geen proceskostenveroordeling wordt uitgesproken.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van Oosterhout van 31 januari 2023, waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied 2013 (incl. Lint Oosteind), herziening 34 ([locatie 1])" is vastgesteld;
II.       gelast dat de raad van de gemeente Oosterhout aan Milieuvereniging Oosterhout en Erfgoedvereniging Bond Heemschut het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 365,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Venema
voorzieningenrechter
w.g. Jansen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2023
609
BIJLAGE
Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (zoals die luidde op 31 januari 2023)
Artikel 3.78 Maatwerk met als doel omgevingskwaliteit
1. Een bestemmingsplan kan voor een concreet initiatief nieuwvestiging mogelijk maken als:
a. de ontwikkeling volledig tot doel heeft een versterking te geven van de omgevingskwaliteit en voor dat doel de middelen genereert;
b. de realisering van de onder a bedoelde versterking van omgevingskwaliteit niet op een andere wijze is verzekerd;
c. de ontwikkeling door meerwaardecreatie aanzienlijk bijdraagt aan algemene belangen zoals sloop van overtollige bebouwing, de aanleg van natuur en bos, de verbetering van het woon- en leefklimaat, het terugdringen van emissie van milieuhinderlijke stoffen of het behoud van cultuurhistorische waarden;
d. de ontwikkeling en de versterking van omgevingskwaliteit passen binnen de gewenste ontwikkelingsrichting van het gebied, bedoeld in artikel 3.77;
e. is onderbouwd dat de activiteit volhoudbaar is naar de toekomst, bezien vanuit duurzaamheid en economisch oogpunt;
f. de ontwikkeling past binnen de uitgangspunten, belangen en doelen die deze verordening beoogt te beschermen; en
g. bij de uitwerking van het plan deskundigen worden betrokken op het gebied van omgevingskwaliteit, onder wie een deskundige die bij de provincie Noord-Brabant werkzaam is.
2. De bijdrage aan het versterken van omgevingskwaliteit betreft maatwerk waarbij in ieder geval de volgende aspecten in acht worden genomen en juridisch vastgelegd:
a. als de activiteit de realisatie van een woning betreft:
I. wordt de woning opgericht op een aanvaardbare locatie in Landelijk gebied;
II. is de fysieke tegenprestatie, die is gericht op het versterken van omgevingskwaliteit, qua omvang gelijk aan de tegenprestatie voor een ruimte-voor-ruimtekavel; en
III. is in overleg met de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte onderzocht of de ontwikkeling van een ruimte-voor-ruimtekavel tot de mogelijkheden behoort;
b. als de ontwikkeling mede tot doel heeft een milieubelastende activiteit te saneren, alle daarvoor aanwezige rechten en toestemmingen, waaronder de verleende vergunningen, zijn ingetrokken;
(…).
3. Er is sprake van een aanvaardbare locatie voor de ontwikkeling van een woning als:
a. de locatie in een bebouwingsconcentratie ligt; of
b. de ontwikkeling een logische afronding geeft van Stedelijk gebied of een bebouwingsconcentratie.
(…).
Artikel 3.79 Ruimte-voor-ruimtekavel
1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een of meerdere ruimte-voor-ruimtekavels in Stedelijk gebied of Landelijk gebied als deze ontwikkeling:
a. door of vanwege de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte plaatsvindt, gelet op de in het verleden behaalde aanzienlijke winsten van omgevingskwaliteit;
b. op een aanvaardbare locatie plaatsvindt als bedoeld in artikel 3.78, derde lid; en
c. past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied, bedoeld in artikel 3.77.
2. Als uit door Gedeputeerde Staten bijgehouden gegevens blijkt dat de in het verleden gedane investering in omgevingskwaliteit is terugverdiend, is het eerste lid niet meer van toepassing.
(…).