202002502/1/R2.
Datum uitspraak: 2 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Rijen, gemeente Gilze en Rijen,
appellant,
en
de raad van de gemeente Gilze en Rijen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 februari 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Boskamer Vliegende Vennen Noord-Oost" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 september 2021, waar de raad, vertegenwoordigd door ing. T. de Kousemaeker, is verschenen. Voorts is ter zitting [bedrijf]., vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan voorziet in de realisatie van maximaal 30 woningen in het deelgebied "Boskamer" binnen de nieuwbouwwijk "Vliegende Vennen" ten oosten van de bebouwde kom van Rijen.
[appellant] woont in de omgeving van het plangebied en vreest dat zijn woon- en leefklimaat door het voorliggende plan zal verslechteren.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Zienswijzentermijn
3. [appellant] stelt dat de raad ten onrechte een onjuiste termijn voor het indienen van zienswijzen heeft gegeven. Volgens hem heeft de raad deze termijn middels een gewijzigde publicatie in de Staatscourant weliswaar gerectificeerd, maar niet tevens op de gebruikelijke wijze in het gemeentelijke weekblad en op de website van de gemeente.
3.1. De Afdeling overweegt dat in de Staatscourant van 24 mei 2019 (Stcrt. 2019, nr. 29963) en in een gemeentelijk weekblad kennis is gegeven van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. In de publicaties is abusievelijk vermeld dat de termijn voor het indienen van zienswijzen loopt van 28 mei 2019 tot en met 8 juni 2019. De raad heeft in de Staatscourant van 6 juni 2019 (Stcrt. 2019, nr. 31866) en op de gemeentelijke website de kennisgeving gerectificeerd en de termijn voor het indienen van zienswijzen gewijzigd naar 28 mei 2019 tot en met 8 juli 2019. Nu in deze publicaties de kennisgeving is gerectificeerd en verder niet is gebleken dat [appellant] of anderen daardoor enig nadeel hebben ondervonden, ziet de Afdeling dan ook geen grond voor vernietiging van het bestreden besluit.
Het betoog slaagt niet.
Gemeentelijk beleid
4. [appellant] stelt dat de raad ten onrechte ervan is uitgegaan dat sprake is van een inbreiding in plaats van een uitbreiding. Daartoe betoogt hij dat de "Toekomstvisie Gilze en Rijen 2025" (hierna: toekomstvisie) vermeldt dat inbreidingslocaties zijn gelegen binnen bestaande kernen. Hij stelt dat een uitbreidingslocatie, waaronder het onderhavige plangebied, per definitie geen onderdeel uitmaakt van de bestaande kern. Verder voert hij aan dat de raad ten onrechte heeft gesteld dat sprake is van een bebouwde omgeving, omdat de woningen in de omgeving nog in aanbouw zijn. Volgens hem is er sprake van de realisering van een woonwijk aan de rand van deze uitbreidingslocatie tussen het bebouwd gebied en het buitengebied. Hij stelt dat er sprake is van een uitbreiding en dat ten onrechte de daarvoor geldende uitgangspunten uit de toekomstvisie niet zijn gehanteerd.
Verder betoogt [appellant] dat het onderhavige plan in strijd is met de "Structuurvisie stedelijk gebied Gilze en Rijen" (hierna: structuurvisie) uit juni 2015. Daartoe heeft hij aangevoerd dat in de structuurvisie staat dat een groene woonwijk met een eigen karakter wordt beoogd en dat deze visie rechtszekerheid zou moeten bieden over het behoud van de kwaliteiten en de waarden. Volgens hem heeft de raad bij de vaststelling van het voorliggende plan geen rekening gehouden met deze uitgangspunten van de structuurvisie.
Tot slot stelt [appellant] dat de "Duurzame Beeldkwaliteitsgids Herziening Vliegende Vennen Noord-Oost" (hierna: het beeldkwaliteitsplan) diverse waarborgen bevat voor de ruimtelijke opzet en de inrichting van het plan. Hij stelt dat de raad in de zienswijzennota weliswaar heeft gesteld dat de groenstructuur behouden zal blijven en de structuur van boskamers voor een overgang naar het buitengebied zal zorgen, maar volgens hem heeft de raad de andere uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan ten onrechte niet van belang geacht bij de vaststelling van het voorliggende plan.
4.1. De Afdeling overweegt dat in de toekomstvisie is neergelegd dat in de gemeente voldoende ruimte bestaat voor woningbouwontwikkelingen en dat die ruimte voor zowel inbreidingen als uitbreidingen kan worden gebruikt. Het uitgangspunt van de toekomstvisie is dat inbreiding voor uitbreiding zal gaan, mits de bouwkosten dat toelaten. In de toekomstvisie wordt de locatie "Vliegende Vennen" - waarvan het aan de orde zijnde plangebied onderdeel uitmaakt - aangewezen als één van de uitbreidingslocaties. De raad heeft in de zienswijzennota toegelicht dat binnen deze uitbreidingslocatie "Vliegende Vennen" het voorliggende plan voorziet in een inbreiding, omdat de rondom het plangebied gelegen percelen reeds zijn ontwikkeld. In paragraaf 2.3 van de plantoelichting heeft de raad verder uiteengezet dat het voorliggende plan voorziet in het toevoegen van woningen in bestaand stedelijk gebied en dat daarmee wordt bijgedragen aan het principe dat inbreiding plaatsvindt op een wijze die zal bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Nu in de toekomstvisie de locatie "Vliegende Vennen" is aangewezen als één van de uitbreidingslocaties en het voorliggende plan voorziet in de invulling van een deel van deze locatie, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met de toekomstvisie zou zijn vastgesteld.
Verder overweegt de Afdeling dat in de structuurvisie de geldende uitgangspunten zijn opgenomen voor nieuwe woningbouwontwikkelingen in onder meer het deelgebied "Rijen-Oost", waarvan het plangebied blijkens de daarbij behorende kaartbijlage onderdeel uitmaakt. In de structuurvisie staat onder meer dat aan de oostzijde een groen woonmilieu met eigen karakter is beoogd, waarbij een relatie zal worden gelegd met de natte omstandigheden die daar van oudsher voorkomen door het combineren van groen met water. Verder staat in de structuurvisie dat de nieuwe woningbouwontwikkelingen los zullen komen te liggen van de bestaande woonwijken, maar dat middels het doortrekken van de groenstroken en routes daarmee wel relaties worden gelegd. De raad heeft uiteengezet dat het plan als onderdeel van de grotere woningbouwlocatie "Vliegende Vennen" voldoet aan het uitgangspunt dat de voorziene woningbouw los komt te liggen van de bestaande woonwijk, maar dat daarmee middels het doortrekken van de groenstroken en routes wel een relatie zal worden gelegd. Daartoe is van belang dat aan de beeldbepalende bomenrij aan de rand van het plangebied een groenbestemming is toegekend en dat daarmee wordt voorzien in een groene overgang tussen de bebouwde kom en het buitengebied. Verder heeft de raad van belang kunnen achten dat het voorliggende plan zal bijdragen aan een groen woonmilieu met een eigen karakter, nu de beeldbepalende bomenrijen behouden blijven en de structuur van de boskamers zal zorgen voor een groene overgang tussen de bebouwde kom en het landschap. Gelet hierop ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met de structuurvisie zou zijn vastgesteld.
Ten slotte overweegt de Afdeling dat het beeldkwaliteitsplan niet is bedoeld als blauwdruk, maar als richtinggevend kader voor architecten en als toetsingskader voor de stadsbouwmeester bij beoordeling van bouwplannen. In het beeldkwaliteitsplan staat dat het landschappelijk raamwerk zal bestaan uit zogenoemde boskamers die een beleefbare overgang tussen de bebouwde kom en het landschap zullen vormen. In het beeldkwaliteitsplan staat dat de boskamers aan de zijde van de bebouwde kom groter zijn en zullen afnemen in omvang richting het landschap. In het beeldkwaliteitsplan staat verder dat de opgave om een naadloze aansluiting te vinden tussen het stedelijk gebied en landschap zich hoofdzakelijk zal richten op het vinden van hedendaagse groentypologieën die integraal verweven kunnen worden met stedelijke en infrastructurele structuren en in omvang zullen afnemen in de richting van het landschap. De raad heeft toegelicht dat de beeldbepalende bomenrij rond het plangebied zal worden behouden en dat de structuur van deze boskamers zal zorgen voor een goede overgang tussen de bebouwde kom van Rijen en het landschap. Verder heeft de raad uiteengezet dat de bouwhoogte van de voorziene woningen zal bijdragen aan het groene karakter van de wijk. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling aldus geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met het beeldkwaliteitsplan zou zijn vastgesteld.
Het betoog slaagt niet.
Patiowoningen
5. [appellant] stelt dat de raad in de zienswijzennota heeft gesteld dat een deel van het plangebied is bestemd voor patiowoningen, waarmee het groene karakter van de woonwijk is verzekerd. Volgens hem is dit echter niet planologisch geborgd. Daartoe voert hij aan dat in het gehele plangebied woningen met een maximale bouwhoogte van 11 m en maximale goothoogte van 6 m mogen worden gebouwd. Volgens hem biedt het plan dan ook geen zekerheid dat de beoogde patiowoningen zullen worden gerealiseerd.
5.1. De Afdeling overweegt dat de raad heeft toegelicht dat de helft van de woningen gelegen in de richting van het buitengebied patiowoningen zijn en dat door die woningen het groene karakter van de wijk behouden blijft. De raad heeft voorts uiteengezet dat is gekozen voor een maximale bouwhoogte van 11 m om enige flexibiliteit te kunnen bieden en in te kunnen spelen op de actuele ontwikkelingen op de dynamische woningmarkt. De raad heeft die bouwhoogte bovendien passend geacht bij de omvang van de percelen. Ook indien er ter plaatse patiowoningen met een bouwhoogte van 11 m worden gebouwd, heeft de raad dat ruimtelijk aanvaardbaar geacht. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het opnemen van een voorwaardelijke verplichting met de strekking dat alleen patiowoningen mogen worden gebouwd in dit geval niet noodzakelijk is met het oog op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan.
Het betoog slaagt niet.
Vleermuizen
6. [appellant] betoogt dat het aan het plan ten grondslag gelegde "Nader onderzoek vleermuizen Boskamer Vliegende Vennen Noord-Oost te Rijen" (hierna: het vleermuizenonderzoek) van bureau Antea ondeugdelijk is.
Daartoe stelt hij dat een foerageergebied niet kan worden bebouwd zonder negatieve gevolgen voor de vleermuizen. Hij stelt dat het onderzoek uitgaat van verspreide bebouwing en een groen karakter van deze woonwijk, terwijl het plangebied dicht bebouwd wordt en er geen ruimte resteert voor groenvoorzieningen binnen deze woonwijk. Daarbij stelt hij dat weliswaar de bestaande gordel van bomen blijft bestaan, maar volgens hem is de helft van de dubbele bomensingel inmiddels al gekapt en is daarmee de groenstructuur gehalveerd. Dit heeft volgens hem gevolgen voor de voedselvoorziening van vleermuizen. Hij stelt dat deze gevolgen niet zijn meegenomen in het rapport.
Daarbij heeft hij erop gewezen dat door de zogeheten "salamitactiek" telkens een gedeelte van het foerageergebied wordt weggenomen en dat uiteindelijk uitsluitend nog een smalle strook zal resteren die onmiddellijk grenst aan de hoofdvliegroute zonder dat duidelijk is of deze smalle strook voldoende is om de aanwezige populatie aan vleermuizen in stand te kunnen houden.
Voorts stelt hij dat in het onderzoeksrapport naar vleermuizen dat bij het voorontwerpplan was gevoegd verschillende mitigerende maatregelen noodzakelijk werden gevonden. Volgens hem heeft de raad deze mitigerende maatregelen bij de vaststelling van het plan onterecht niet meer noodzakelijk geacht en wordt aangegeven dat de vleermuizen naar een ander jachtgebied zullen kunnen uitwijken. Daarbij heeft hij erop gewezen dat in het onderzoek bij het voorontwerpplan stond dat het onderhavige plangebied een belangrijk foerageergebied vormt met een grote populatie vleermuizen, dat er sprake is van een groot en in de luwte gelegen gebied met een groot insectenaanbod en het één van de weinige grote luwe foerageergebieden is in de omgeving.
Daarnaast stelt hij dat in het onderzoeksrapport naar vleermuizen bij het voorontwerpplan een aantal voorstellen tot compensatie worden gedaan, maar in het onderzoek dat is gevoegd bij het onderhavige plan is daarmee op geen enkele wijze rekening gehouden en wordt uitsluitend geconcludeerd dat de vleermuizen elders een jachtgebied zullen vinden. Volgens hem is evenmin onderzoek gedaan of de mogelijke uitwijklocaties ook dienst kunnen doen als jachtgebieden voor deze vleermuizen. Hij stelt dat het onderzoek slechts de verwachting uitspreekt dat er voldoende foerageergebied in de omgeving is, maar zekerheid daarover ontbreekt. Daarbij heeft hij er op gewezen dat het aantal vleermuizen in een gebied afhankelijk is van het voedselaanbod en dat juist daarom onderzoek had moeten worden gedaan naar de gevolgen van de bomenkap voor het voedselaanbod en of de genoemde uitwijkgebieden reeds een foerageergebied zijn voor de aanwezige vleermuizen.
6.1. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
6.2. De Afdeling overweegt dat in het genoemde vleermuizenonderzoek nader onderzoek is gedaan naar de aanwezigheid en het gebruiken van het plangebied door vleermuizen. In het vleermuizenonderzoek staat dat er in het plangebied zes vleermuissoorten zijn waargenomen. In het plangebied zijn er geen verblijfplaatsen of essentiële vliegroutes van vleermuizen aantroffen. In het vleermuizenonderzoek staat dat in het plangebied wel een belangrijk foerageergebied aanwezig is. Bij de (volledige) verdwijning van dit gebied wordt mogelijk de functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen in de omgeving aangetast en daarmee de (lokale) populatie, hetgeen op grond van artikel 3.5, vierde lid, van de Wnb is verboden. In het vleermuizenonderzoek is nagegaan of dit bij het plan aan de orde zou zijn.
In het vleermuizenonderzoek is onderzocht wat de gevolgen van de inrichting van het plangebied zijn voor de leefomgeving van de vleermuizen. Daarbij is onderzocht of binnen de actieradius van de vleermuizensoorten er geschikt foerageergebied aanwezig is. In het vleermuizenonderzoek staat dat het plangebied een klein onderdeel vormt van het totale foerageergebied en dat in een straal van 5 km meerdere geschikte alternatieve locaties aanwezig zijn. Daarbij gaat het volgens het vleermuizenonderzoek om waterpartijen ten zuidwesten van het plangebied en ten noorden van Rijen, diverse moestuinen en bosgebieden nabij de Moerstraat. In het vleermuizenonderzoek staat dat dergelijke landschapselementen door de insectenrijkheid relatief veel voedsel voor de vleermuizen bieden en dat deze gebieden relatief nabij het plangebied zijn gelegen en goed bereikbaar zijn voor de vleermuizen. De verwachting is dan ook dat in de omgeving voldoende foerageergebied aanwezig is. Verder staat in het vleermuizenonderzoek dat ook de inrichting van het plangebied mogelijkheden voor vleermuizen biedt om daar te foerageren. Daartoe is van belang dat de voorziene woningen worden verspreid over het plangebied en dat ook "groene" en "blauwe" elementen zijn voorzien. Zo wordt een wadi ingericht en blijven de bomen rondom het plangebied behouden. Volgens het vleermuizenonderzoek is water een belangrijke bron van voedsel en is ook de aanwezigheid van luwte van belang. In het vleermuizenonderzoek staat verder dat belangrijk is dat de vleermuizen niet verstoord worden door een overmaat aan verlichting en dat daarom bij de wadi geen verlichting komt te staan of in ieder geval zal deze wadi donker blijven. In het onderzoek staat verder dat op termijn in het plangebied een afwisseling zal ontstaan in de vegetatiestructuren door de ontwikkeling van groen in de wijk en dat deze bomen en struiken een leefgebied bieden voor verschillende insecten, die als voedsel kunnen dienen voor de vleermuizen. Voorts kunnen de huizen in het plangebied potentiële verblijflocaties zijn voor vleermuizen, wat een impuls kan geven aan de lokale vleermuispopulatie.
[appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek zodanige gebreken dan wel leemten in kennis bevat dat de raad deze niet aan het plan ten grondslag heeft kunnen leggen.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich aldus op het standpunt kunnen stellen dat de Wnb op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het voorliggende plan in de weg staat.
Het betoog faalt.
6.3. Omdat het betoog niet slaagt, zal de Afdeling het standpunt van de raad dat het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste in de weg zou staan aan de vernietiging van het bestreden besluit niet verder bespreken.
Conclusie en proceskosten
7. Het beroep is ongegrond.
8. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van, mr. K. van Baaren, griffier.
w.g. Steendijk
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Baaren
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2023