202302004/1/A2.
Datum uitspraak: 2 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend [woonplaats],
en
het college van beroep voor de examens van Zuyd Hogeschool (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 2 november 2022 heeft een examinator van de bacheloropleiding Finance and Control aan de Academie voor Financieel Management van Zuyd Hogeschool aan het door [appellante] gemaakte tentamen Belasting- en Ondernemingsrecht het cijfer 5,4 toegekend.
Bij beslissing van 15 februari 2023 heeft het college het daartegen door [appellante] ingestelde administratief beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 31 mei 2023, waar [appellante], bijgestaan door mr. J.G.M. van der Vleuten, en het college, vertegenwoordigd door mr. V. Perey, M. Geurden en A. Frusch, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. In het studiejaar 2018/2019 is [appellante] begonnen aan de bacheloropleiding Finance and Control. Voor het afronden hiervan moest zij alleen nog het tentamen voor het vak Belasting- en Ondernemingsrecht uit het derde leerjaar behalen. Op 19 oktober 2022 heeft [appellante] dit tentamen gemaakt. Het tentamen bestond uit 27 gesloten vragen en drie open vragen. Bij de beoordeling van het tentamen is een zogenoemde raadkanscorrectie toegepast. [appellante] heeft voor het tentamen 61 van de 100 punten behaald. Toepassing van de raadkanscorrectie heeft geleid tot het cijfer 5,4.
Besluitvorming
2. Aan de beslissing van 15 februari 2023 heeft het college ten grondslag gelegd dat er geen wettelijke verplichting bestaat om de normering en de raadkanscorrectie vooraf vast te leggen. Aan een student moet, zowel tijdens het tentamen als in het onderwijs daaraan voorafgaand, wel voldoende uitleg worden gegeven over de wijze waarop het cijfer wordt vastgesteld. Het niet, dan wel onvolledig, verstrekken van deze informatie biedt volgens het college op zichzelf echter onvoldoende grond om te oordelen dat het cijfer niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
Verder heeft de examinator de beoordeling van het tentamen deugdelijk gemotiveerd en transparant gemaakt, aldus het college. [appellante] heeft naar aanleiding van haar vragen een nadere uitleg van de examinator gekregen en ook in de procedure over de voorlopige voorziening is nog een nadere toelichting gegeven. Bovendien is er een second opinion van een tweede examinator gevraagd. Volgens het college is het toepassen van een raadkanscorrectie een algemeen aanvaard principe en is niet gebleken dat dit pertinent onjuist zou zijn.
Daarnaast heeft het college zich op het standpunt gesteld dat [appellante] voldoende gelegenheid heeft gekregen om het tentamen inhoudelijk te bespreken. Zo heeft zij na het tentamen inzage gehad in het tentamenresultaat, heeft zij een schriftelijke reactie gekregen van de examinator op haar vragen na afloop van de beoordeling, en heeft zij een persoonlijk gesprek gehad met de examinator over het tentamen. Het college heeft zich verder op het standpunt gesteld dat [appellante] voorafgaand aan het volgende tentamen de mogelijkheid zal hebben om haar inhoudelijke vragen over de tentamenstof in het onderwijs naar voren te brengen.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Procesbelang
4. In een aanvullend verweerschrift van 23 mei 2023 stelt het college zich op het standpunt dat [appellante] geen belang meer heeft bij de uitkomst van deze procedure. [appellante] heeft namelijk hangende de beroepsprocedure het tentamen voor het vak belasting- en ondernemingsrecht herkanst en alsnog een voldoende behaald. Dit tentamen is beoordeeld met een 6,9. Omdat [appellante] met deze procedure geen hoger cijfer kan halen, moet haar beroep volgens het college niet-ontvankelijk worden verklaard.
[appellante] stelt daarentegen dat zij nog wel belang heeft bij de uitkomst van de procedure. Zij wijst erop dat zij, als gevolg van de beslissing van 2 november 2022, zes maanden langer over haar studie heeft gedaan en over deze periode nog collegegeld heeft moeten betalen.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellante] nog belang bij de beoordeling van de beslissing om haar een onvoldoende toe te kennen, aangezien zij als gevolg van deze beslissing niet eerder heeft kunnen afstuderen en daardoor kosten heeft moeten maken die, als de beslissing onrechtmatig moet worden geacht, voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.
Beroep
5. [appellante] is het niet eens met de beslissing van het college. Zij betoogt dat het college niet heeft onderkend dat de examinator bij de beoordeling van het tentamen de daarvoor geldende regels niet heeft gevolgd. In artikel 4.4, eerste en tweede lid, van de Onderwijs- en Examenregeling (hierna: de OER) is bepaald dat de beoordeling van tentamens plaatsvindt op basis van de Nederlandse tienpuntsschaal en dat een tentamen voldoende is bij een 5,5. Daarnaast stond op het voorblad van het tentamen vermeld dat 55 punten of meer benodigd zijn om voor het tentamen te slagen. Dit betekent dat de examinator het tentamen met het cijfer 6,1 had moeten waarderen, aangezien zij 61 van de 100 punten heeft behaald. Verder voert [appellante] aan dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor een raadkanscorrectie en dat deze daarom zonder voorafgaande vastlegging in regelgeving niet had mogen worden toegepast. Daarbij komt dat de tienpuntsschaal en de raadkanscorrectie niet met elkaar verenigbaar zijn. Dat betekent volgens [appellante] dat de examinator voor het toepassen van de raadkanscorrectie schriftelijk had moeten aangeven dat de tienpuntsschaal niet van toepassing was. Nu dit voor dit tentamen niet is gebeurd, is de examinator gehouden de in de OER vastgelegde tienpuntsschaal toe te passen. Bovendien is door de tekst op het voorblad van het tentamen dat 55 punten of meer benodigd zijn om voor het tentamen te slagen een overeenkomst tot stand gekomen tussen [appellante] en de examinator over de wijze van beoordeling en normering van het tentamen. Deze afspraak dient te worden nagekomen.
[appellante] betoogt dat hiermee ook het vertrouwensbeginsel is geschonden. De examinator heeft een toezegging gedaan om dit tentamen op de door haar aangegeven wijze te beoordelen en is vervolgens afgeweken van deze beoordelingswijze door achteraf de raadkanscorrectie toe te passen. [appellante] stelt gerechtvaardigd te hebben mogen vertrouwen op de toezegging van de examinator over de wijze van normering.
Verder voert [appellante] aan dat de aan haar geboden inzage- en beroepsmogelijkheden niet adequaat en onvoldoende zijn. Hierdoor kan zij de juiste wijze van beoordeling van een tentamen niet controleren en wordt haar rechtspositie geschonden. Zo worden er geen kopieën verstrekt van de tentamenvragen, de gegeven antwoorden, de standaardantwoorden en de wijze van weging van antwoorden en de beoordeling. In het persoonlijke gesprek met de examinator zijn de vragen van [appellante] niet of tegenstrijdig beantwoord waardoor bij haar meer twijfel is ontstaan over de juistheid van de beoordeling van het tentamen. Dit geldt temeer omdat de examinator slechts deskundig is op één van de twee getentamineerde vakgebieden. Ook is volgens [appellante] de beroepsgang niet onafhankelijk en is er geen sprake geweest van een vierogenprincipe bij het beoordelen van de tentamens.
Beoordeling van het beroep
Raadkanscorrectie
5.1. Bij de beoordeling van het tentamen Belasting- en Ondernemingsrecht van 19 oktober 2022 heeft de examinator een raadkanscorrectie toegepast. De raadkanscorrectie houdt in dat bij het vaststellen van het cijfer rekening wordt gehouden met de kans dat een student bij het beantwoorden van de gesloten vragen het goede antwoord raadt.
5.2. In artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is bepaald dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit, inhoudende een beoordeling van het kennen en kunnen van een kandidaat of leerling die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst, dan wel inhoudende de vaststelling van opgaven, beoordelingsnormen of nadere regels voor die examinering of toetsing. Deze bepaling staat eraan in de weg dat de Afdeling een oordeel geeft over de vraag of een examinator een raadkanscorrectie mag toepassen. Dit neemt niet weg dat de Afdeling wel kan beoordelen of het college terecht de vaststelling van het cijfer in stand heeft gelaten voor zover bij de beoordeling is voldaan aan de voorschriften van procedurele aard die bij of krachtens de Awb, de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW) of enig andere wet in formele zin zijn gesteld.
5.3. Gelet op het voorgaande heeft de Afdeling een beperkte ruimte om te toetsen of de beoordeling van het door [appellante] gemaakte tentamen onjuist is. De Afdeling zal hierna daarom alleen beoordelen of hetgeen [appellante] heeft aangevoerd tot de conclusie leidt dat de beoordeling zo onzorgvuldig is geweest dat deze niet in stand kan blijven.
5.4. De Afdeling is, anders dan [appellante] betoogt, van oordeel dat uit artikel 7.13 van de WHW niet kan worden afgeleid dat de raadkanscorrectie een wettelijke grondslag moet hebben in de OER. De raadkanscorrectie is een middel waarmee de kwaliteit van de tentamens kan worden gewaarborgd. Het waarborgen van de kwaliteit van tentamens is op grond van artikel 7.12b, eerste lid, aanhef en onder a, van de WHW, aan de examencommissie opgedragen. De OER wordt vastgesteld door het instellingsbestuur van de opleiding en fungeert op grond van artikel 7.12b, eerste lid, aanhef en onder b, van de WHW, als kader voor de examencommissie voor het vaststellen van richtlijnen en aanwijzingen om examens te beoordelen en vast te stellen. Daaronder valt ook het gebruik en de vaststelling van de raadkanscorrectie. Het voorgaande betekent dat het een keuze is van de examencommissie om richtlijnen en aanwijzingen vast te stellen. Dit neemt niet weg dat het uitgangspunt is dat, als een dergelijke raadkanscorrectie wordt toegepast, dit bekend moet worden gemaakt aan studenten.
5.5. Tussen partijen is niet in geschil dat de raadkanscorrectie ten tijde van het tentamen op 19 oktober 2022 niet schriftelijk was vastgelegd en ook niet op het voorblad van het tentamen stond vermeld. Niet kan worden vastgesteld of het toepassen van de raadkanscorrectie, zoals het college heeft gesteld, in een mondelinge instructie aan het begin van de opleiding in jaar 1 en naderhand in het onderwijs aan bod is geweest en [appellante] om die reden hiervan op de hoogte kon zijn geweest. De examencommissie heeft op de hoorzitting bij het college toegelicht dat een schriftelijke bekendmaking bij nader inzien meer opportuun was geweest. De Afdeling onderschrijft dit standpunt en is van oordeel dat toepassing van een raadkanscorrectie bij de bepaling van het cijfer in algemene termen schriftelijk aan studenten kenbaar moet worden gemaakt, bijvoorbeeld door het opnemen daarvan in het toetsbeleid van de examencommissie. Uit het voorgaande blijkt dat dit in het onderhavige geval niet is gebeurd. De vraag die de Afdeling vervolgens moet beantwoorden, is wat de gevolgen zijn van dit niet tijdig schriftelijk bekendmaken.
5.6. Dat de raadkanscorrectie niet voorafgaand aan het tentamen schriftelijk aan [appellante] is bekendgemaakt, betekent naar het oordeel van de Afdeling niet dat de beoordeling niet in stand kan blijven. De raadkanscorrectie, zoals deze door de examinator bij dit tentamen is toegepast, heeft geen invloed kunnen hebben op de wijze waarop [appellante] het tentamen heeft kunnen maken. De raadkanscorrectie heeft immers alleen invloed op de uiteindelijke waardering van haar tentamenresultaat, namelijk dat [appellante] meer vragen goed moet beantwoorden om aan te tonen dat zij beschikt over het vereiste kennisniveau. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat een standaard bij gesloten vragen uitgevoerde toetsanalyse van het tentamen ook nog tot een andere uitkomst kan leiden. Zo kunnen bij nader inzien meerdere antwoorden bij een vraag juist zijn en dus geldig worden verklaard, hetgeen kan leiden tot een hogere score. Ook kan de examinator in retrospectief tot de conclusie komen dat een vraag niet juist is gesteld en daarom niet toetst wat deze had moeten toetsen, met als gevolg dat de vraag ongeldig wordt verklaard en niet wordt meegenomen in de bepaling van de score. In die zin had [appellante] ook niet kunnen anticiperen op de toepassing van een raadkanscorrectie. De Afdeling begrijpt dat het voor [appellante] vervelend is dat de beoordeling van haar tentamenresultaat anders is dan zij had verwacht, maar dit maakt nog niet dat de beslissing onzorgvuldig tot stand is gekomen.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
Tienpuntsschaal
5.7. Artikel 4.4 van de OER bepaalt dat bij de beoordeling van tentamens de Nederlandse tienpuntsschaal moet worden toegepast en de grens tussen een voldoende en een onvoldoende - de cesuur - bij het cijfer 5,5 ligt. Het is vervolgens aan de examinator om vast te stellen bij welk aantal punten, zo nodig na toepassing van een raadkanscorrectie, een 5,5 wordt behaald. De tienpuntsschaal staat daarmee niet in de weg aan toepassing van een raadkanscorrectie.
Het betoog slaagt in zoverre ook niet.
Vertrouwensbeginsel
5.8. Het beroep van [appellante] op het vertrouwensbeginsel kan niet leiden tot een andere beoordeling van haar tentamen. Voor zover met de vermelding op het voorblad van het tentamen dat "55% van alle punten zijn benodigd om voor deze toets te slagen" bij [appellante] de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat zij 55 punten moest scoren om een voldoende te behalen, strandt het beroep van [appellante] op de belangenafweging die in dat geval eveneens moet worden gemaakt. Andere belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen in die belangenafweging zwaarder wegen dan het belang van [appellante] en die situatie doet zich hier voor. Het college heeft tijdens de zitting toegelicht dat bij gesloten vragen een raadkanscorrectie moet worden toegepast om een valide en betrouwbaar resultaat te verkrijgen. De raadkanscorrectie wordt toegepast om het daadwerkelijke vereiste kennisniveau van de student vast te kunnen stellen. Immers, bij gesloten vragen is de kans aanwezig dat de student, ook zonder de vereiste kennis, met gokken alsnog tot het juiste antwoord komt. Het niet toepassen van een raadkanscorrectie tast de betrouwbaarheid van het tentamenresultaat aan. De Afdeling is om die reden van oordeel dat aan het belang van het waarborgen van de kwaliteit van de tentamenresultaten en het diploma, meer gewicht toekomt dan aan het individuele belang van [appellante].
5.9. Dit brengt mee dat andere belangen aan honorering van het mogelijk bij [appellante] gewekte vertrouwen in de weg staan. Opgewekte verwachtingen kunnen er niet toe leiden dat tentamenresultaten die niet voldoen aan de daaraan te stellen eisen (mede) leiden tot een diploma. Dat zou er toe leiden dat een diploma wordt afgegeven aan iemand die niet aan de daarvoor geldende eisen voldoet, hetgeen aan het belang dat in de maatschappij aan een diploma wordt gesteld afbreuk zou doen. Het betoog slaagt niet.
Overige beroepsgronden
5.10. [appellante] heeft onvoldoende concrete aanknopingspunten aangedragen voor het oordeel dat het college niet onafhankelijk was en bij de zitting van het college ongewenste druk op haar heeft uitgeoefend.
Voor zover [appellante] betoogt dat voor zowel belastingrecht als voor ondernemingsrecht een vakdocent als examinator had moeten optreden en daarmee het vierogenprincipe is geschonden, wordt overwogen dat er geen rechtsregel bestaat op grond waarvan het tentamen zonder meer door twee examinatoren had moeten worden beoordeeld. De enkele omstandigheid dat het tentamen door één examinator is beoordeeld, maakt dan ook niet dat de beslissing onzorgvuldig tot stand is gekomen (vergelijk de uitspraak van het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs van 29 juli 2014 in zaaknummer CBHO 2014/068). Voor zover [appellante] betoogt dat de docent niet in beide rechtsgebieden kundig was, overweegt de Afdeling in navolging van het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (uitspraak van 11 juni 2014 in zaaknummer CBHO 2014/005) dat de examinator uit hoofde van haar benoeming wordt verondersteld kundig te zijn en dat degene die het tegendeel stelt aannemelijk moet maken dat er bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op deze veronderstelling rechtvaardigen. [appellante] heeft dit niet aannemelijk gemaakt.
Hetgeen [appellante] voor het overige heeft aangevoerd raakt niet de rechtmatigheid van de beslissing van het college van 15 februari 2023 over de beslissing van 2 november 2022 en hoeft om die reden niet door de Afdeling te worden beoordeeld.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6. Het college heeft het administratief beroep van [appellante] tegen de beslissing van 2 november 2022 terecht ongegrond verklaard. Het beroep is ongegrond.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. H.J.M. Besselink en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2023
705-1064
BIJLAGE - Wettelijk kader
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 7.12b. Taken en bevoegdheden examencommissie
1. Naast de taken en bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 7.11 en 7.12, tweede lid, heeft een examencommissie de volgende taken en bevoegdheden:
a. het borgen van de kwaliteit van de tentamens en examens onverminderd artikel 7.12c,
b. het vaststellen van richtlijnen en aanwijzingen binnen het kader van de onderwijs- en examenregeling, bedoeld in artikel 7.13, om de uitslag van tentamens en examens te beoordelen en vast te stellen,
[…]
Artikel 7.13. Onderwijs- en examenregeling
1. Het instellingsbestuur stelt voor elke door de instelling aangeboden opleiding of groep van opleidingen een onderwijs- en examenregeling vast. De onderwijs- en examenregeling bevat adequate en heldere informatie over de opleiding of groep van opleidingen.
2. In de onderwijs- en examenregeling worden, onverminderd het overigens in deze wet terzake bepaalde, per opleiding of groep van opleidingen de geldende procedures en rechten en plichten vastgelegd met betrekking tot het onderwijs en de examens.
Daaronder worden ten minste begrepen:
[…]
p. de wijze waarop en de termijn gedurende welke degene die een schriftelijk tentamen heeft afgelegd, inzage verkrijgt in zijn beoordeelde werk,
q. de wijze waarop en de termijn gedurende welke kennis genomen kan worden van vragen en opdrachten, gesteld of gegeven in het kader van een schriftelijk afgenomen tentamen en van de normen aan de hand waarvan de beoordeling heeft plaatsgevonden,
[…]
Onderwijs- en examenregeling Bachelor Finance & Control 2022-2023
DEEL 1
4.4 Beoordelingen
1. Beoordelingen van tentamens worden door de examinatoren uitsluitend verstrekt op basis van de Nederlandse tienpuntsschaal óf op basis daarmee in relatie staande kwalitatieve beoordelingsschaal. […]
2. Je hebt een tentamen gehaald als de beoordeling (afgekapt op 1 decimaal achter de komma) 5,5 of hoger is; […]
[…]