ECLI:NL:RVS:2023:2957

Raad van State

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
202302417/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing examencommissie Saxion Hogeschool inzake plagiaat en herkansing

Op 1 december 2022 heeft de examencommissie van de Academie Mens en Arbeid van Saxion Hogeschool besloten om het resultaat van de eerste toetskans van [appellante] ongeldig te verklaren vanwege plagiaat in het verslag van de module ‘Neuropsychologie de basis’. Tevens werd [appellante] uitgesloten van de herkansing. Tegen deze beslissing heeft [appellante] administratief beroep ingesteld bij het college van beroep voor de examens (CBE) van Saxion Hogeschool. Op 28 maart 2023 heeft [appellante] het CBE schriftelijk in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing. Het CBE heeft op 26 april 2023 het administratief beroep ongegrond verklaard.

[appellante] heeft vervolgens beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen het niet tijdig beslissen door het CBE. De Afdeling heeft vastgesteld dat het CBE inmiddels op het administratief beroep had beslist, waardoor [appellante] geen procesbelang meer had bij haar beroep tegen het niet tijdig beslissen. Dit beroep werd dan ook niet-ontvankelijk verklaard. De Afdeling heeft daarnaast geoordeeld dat het CBE geen proceskostenvergoeding hoefde toe te kennen aan [appellante] voor de kosten in administratief beroep, omdat het CBE niet aan [appellante] tegemoet was gekomen in de zin van de wet.

De Afdeling heeft de proceskosten die [appellante] heeft gemaakt in verband met het beroep tegen het niet tijdig beslissen wel toegewezen, omdat het CBE in dat geval in gebreke was gebleven. De uitspraak werd gedaan op 2 augustus 2023.

Uitspraak

202302417/1/A2.
Datum uitspraak: 2 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellante],
en
het college van beroep voor de examens van Saxion Hogeschool
(hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 1 december 2022 heeft de examencommissie Academie Mens en Arbeid van Saxion Hogeschool besloten, op grond van het door de examencommissie geconstateerde plagiaat in het verslag behorende bij de module ‘Neuropsychologie de basis’, het resultaat van de eerste toetskans van [appellante] ongeldig te verklaren en [appellante] uit te sluiten van het afleggen van de herkansing.
[appellante] heeft tegen deze beslissing administratief beroep ingesteld bij het CBE.
[appellante] heeft het CBE op 28 maart 2023 schriftelijk in gebreke gesteld, wegens het uitblijven van een beslissing op het administratief beroep.
[appellante] heeft tegen het niet tijdig beslissen op haar administratief beroep door het CBE beroep ingesteld bij de Afdeling.
Bij beslissing van 26 april 2023 heeft het CBE beslist op het administratief beroep van [appellante] en dit ongegrond verklaard.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] en het CBE hebben nadere stukken ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1.       Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Beroep tegen niet tijdig beslissen
Ontvankelijkheid
2.       Toen [appellante] beroep instelde tegen het niet tijdig beslissen, had het CBE nog niet op haar administratief beroep beslist. Dat heeft het CBE inmiddels bij zijn beslissing van 26 april 2023 wel gedaan. De Afdeling zal daarom eerst beoordelen of [appellante] belang heeft bij de beoordeling van haar beroep tegen het niet tijdig beslissen.
2.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in bijvoorbeeld de uitspraak van 26 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1423), geeft de vraag of een veroordeling tot vergoeding van in beroep gemaakte proceskosten moet worden uitgesproken onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan. Datzelfde geldt voor een procedure in administratief beroep. Of de proceskosten die [appellante] heeft gemaakt in verband met de behandeling van haar beroep tegen het niet tijdig beslissen voor vergoeding in aanmerking komen, kan en zal de Afdeling zelfstandig beoordelen.
2.2.    Omdat met de beslissing van 26 april 2023 is bereikt wat [appellante] met haar beroep tegen het niet tijdig beslissen beoogde, namelijk dat alsnog zou worden beslist op haar administratief beroep, heeft zij geen procesbelang meer bij haar beroep tegen het niet tijdig beslissen. De Afdeling zal daarom dit beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Proceskosten
3.       Het is vaste rechtspraak van de Afdeling (zie de uitspraak van 26 april 2018 genoemd in overweging 2.1), dat een grond voor proceskostenveroordeling gelegen kan zijn in de omstandigheid dat het desbetreffende bestuursorgaan aan de betrokkene is tegemoetgekomen. Als zich een dergelijke grond voordoet, is op grond van artikel 8:75 van de Awb een proceskostenveroordeling mogelijk. Het is ook vaste rechtspraak van de Afdeling dat wanneer hangende de procedure tegen het uitblijven van een tijdig besluit alsnog een besluit wordt genomen, dit wordt aangemerkt als tegemoetkomen als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1753). Voor het antwoord op de vraag of een proceskostenveroordeling is aangewezen, wordt vervolgens geen onderscheid gemaakt tussen degenen die hun beroep intrekken en om een proceskostenveroordeling krachtens artikel 8:75a van de Awb vragen en degenen die hun beroep handhaven (zie ook de uitspraak van 28 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:665).
3.1.    Het CBE heeft hangende het beroep bij de beslissing van 26 april 2023 op het administratief beroep van [appellante] beslist en [appellante] heeft vervolgens haar beroep gehandhaafd. Aan de voorwaarden voor het instellen van een beroep wegens het niet tijdig nemen van een beslissing is voldaan. De Afdeling zal daarom het CBE veroordelen tot het vergoeden van de proceskosten die [appellante] heeft gemaakt in verband met de behandeling van haar beroep tegen het niet tijdig beslissen.
Beroep tegen de beslissing van 26 april 2023
4.       Het beroep tegen niet tijdig beslissen heeft, gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Awb, mede betrekking op de beslissing van het CBE van
26 april 2023.
Gronden
5.       [appellante] heeft twee beroepsgronden aangevoerd tegen de beslissing van 26 april 2023. Als eerste voert [appellante] aan dat het CBE ten onrechte de hoogte van de verbeurde dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op haar administratief beroep niet heeft vastgesteld. Ten tweede voert [appellante] aan dat het CBE in zijn beslissing van 26 april 2023 haar ten onrechte geen proceskostenvergoeding heeft toegekend. [appellante] heeft erop gewezen dat uit deze beslissing blijkt dat de examencommissie het punitieve deel van de primaire beslissing, de uitsluiting van de herkansing, heeft ingetrokken. Dit brengt volgens [appellante] met zich dat de in administratief beroep bestreden beslissing is herroepen. Daarin had het CBE aanleiding moeten zien voor een proceskostenvergoeding, aldus [appellante].
Beoordeling
6.       De beroepsgrond over de vaststelling van de hoogte van de verbeurde dwangsom heeft [appellante] ingetrokken, omdat het CBE op
10 mei 2023 alsnog de hoogte van de dwangsom heeft vastgesteld. Deze beroepsgrond behoeft daarom geen bespreking. Voor zover het de beroepsgrond betreft over de proceskostenveroordeling oordeelt de Afdeling als volgt. Het CBE heeft in een reactie van 24 mei 2023 uiteengezet dat, anders dan in de beslissing van 26 april 2023 is overwogen, de examencommissie de primaire beslissing niet heeft ingetrokken voor zover deze betrekking had op de punitieve sanctie. In de beslissing van 1 december 2022 heeft de examencommissie [appellante] er al op gewezen dat zij gebruik kan maken van de mogelijkheid om een extra toetskans aan te vragen waardoor zij dit studiejaar nog zonder studievertraging kan afstuderen. [appellante] was er dus al vóór het instellen van het administratief beroep van op de hoogte dat zij alsnog mag deelnemen aan de herkansing. De Afdeling is dan ook van oordeel dat het CBE met zijn beslissing van 26 april 2023 niet aan [appellante] is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb. Het CBE heeft de beslissing van de examencommissie van 1 december 2022 niet herroepen. Dat [appellante] dit studiejaar alsnog mag deelnemen aan de herkansing volgt al uit de beslissing van de examencommissie van 1 december 2022. Er bestond in zoverre dus geen noodzaak om administratief beroep in te stellen. Gelet hierop heeft het CBE terecht geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling voor de kosten in administratief beroep.Het betoog slaagt niet.
Slotsom
7.       Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is niet-ontvankelijk. Gelet op wat de Afdeling onder 3.1 heeft overwogen, moet het CBE de proceskosten ten aanzien van dit beroep vergoeden. Omdat het beroep gericht is tegen het niet tijdig beslissen en van eenvoudige aard is, merkt de Afdeling de zaak als "licht" aan en past zij wegingsfactor 0,5 toe.
8.       Het beroep tegen de beslissing van 26 april 2023 is ongegrond. Het CBE hoeft ten aanzien van dit beroep geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het administratief beroep tegen de beslissing van de examencommissie Academie Mens en Arbeid van Saxion Hogeschool van 1 december 2022 niet-ontvankelijk;
II.       verklaart het beroep tegen de beslissing van het college van beroep voor de examens van Saxion Hogeschool van 26 april 2023 ongegrond;
III.      veroordeelt het college van beroep voor de examens van Saxion Hogeschool tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 418,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Zanten
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2023
97-836
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Hoofdstuk 6. Algemene bepalingen over bezwaar en beroep
Afdeling 6.2. Overige algemene bepalingen
Artikel 6:20
[…]
3. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
[…]
5. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan alsnog gegrond worden verklaard, indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
Hoofdstuk 8. Bijzondere bepalingen over de wijze van procederen bij de bestuursrechter
Afdeling 8.2.6. Uitspraak
Artikel 8:75
1. De bestuursrechter is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter, en van het bezwaar of van het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De artikelen 7:15, tweede tot en met vierde lid, en 7:28, tweede, vierde en vijfde lid, zijn van toepassing. Een natuurlijke persoon kan slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
[…]
Artikel 8:75a
1. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep. Indien aan dit vereiste niet is voldaan, wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
[…]