ECLI:NL:RVS:2023:2954

Raad van State

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
201908512/2/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

Op 2 augustus 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers, [verzoeker A] en [verzoeker B], schadevergoeding hebben gevorderd wegens overschrijding van de redelijke termijn in hun bestuursrechtelijke procedure. De zaak betreft een verzoek om schadevergoeding dat is ingediend naar aanleiding van een eerdere uitspraak van de Afdeling op 14 juni 2023, waarin het onderzoek was heropend. De verzoekers hebben gesteld dat de redelijke termijn is overschreden, wat door de Afdeling is bevestigd. De Afdeling heeft vastgesteld dat de totale procedure, vanaf de ontvangst van het bezwaar op 17 augustus 2015 tot de uitspraak op 14 juni 2023, in totaal zeven jaar, negen maanden en 28 dagen heeft geduurd, wat resulteert in een overschrijding van de redelijke termijn met drie jaren, negen maanden en 28 dagen.

De Afdeling heeft verder overwogen dat de overschrijding van de redelijke termijn voor een deel aan het bestuursorgaan, het college van burgemeester en wethouders van Meppel, en voor een ander deel aan de Afdeling zelf moet worden toegerekend. De totale overschrijding van de redelijke behandelingsduur door de Afdeling is vastgesteld op 24 maanden. De verzoekers hebben recht op schadevergoeding, die is vastgesteld op een forfaitair bedrag van € 500,00 per half jaar van overschrijding. Dit resulteert in een schadevergoeding van € 4.000,00, die naar evenredigheid wordt verdeeld tussen het college en de Staat. Het college wordt veroordeeld tot betaling van € 1.913,04 en de Staat tot betaling van € 2.086,96 aan de verzoekers.

Uitspraak

201908512/2/A2.
Datum uitspraak: 2 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Nadere uitspraak inzake vergoeding van de door een partij geleden schade (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) in het geding tussen:
[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), wonend te Meppel,
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Meppel,
verweerder.
Procesverloop
Bij uitspraak van 14 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2333, heeft de Afdeling het onderzoek in de zaak heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de gevorderde schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
De Afdeling heeft de minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de Staat) in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
Het college en de Staat hebben een reactie ingediend.
Partijen hebben niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1.       [verzoeker] heeft de Afdeling verzocht een schadevergoeding uit te spreken omdat de redelijke termijn is overschreden.
2.       Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, in de uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, overschreden, indien de duur van de totale procedure te lang is. In zaken met een voorafgaande bezwaarschriftprocedure vangt de termijn aan op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift door het bestuursorgaan. De termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet. De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd, waarbij de behandeling van het bezwaar ten hoogste zes maanden, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar mag duren.
3.       Het college heeft het bezwaar van [verzoeker] tegen het besluit van 7 juli 2015 op 17 augustus 2015 ontvangen. Het college heeft op 17 december 2015 op het bezwaar beslist. De rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep op 28 januari 2016 ontvangen. De rechtbank heeft bij uitspraak van 4 oktober 2016 op het beroep beslist. De Afdeling heeft het daartegen door [verzoeker] ingestelde hoger beroep ontvangen op 12 november 2016. De Afdeling heeft bij uitspraak op 19 december 2018 op het hoger beroep beslist en daarbij bepaald dat tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld. Het college heeft ter uitvoering van die uitspraak op 2 december 2019 een nieuw besluit genomen. De Afdeling heeft het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep ontvangen op 11 januari 2020. De Afdeling heeft bij uitspraak van 14 juni 2023 op dat beroep beslist.
4.       Vanaf de ontvangst op 17 augustus 2015 van het tegen het besluit van 7 juli 2015 gerichte bezwaar tot aan de uitspraak van 14 juni 2023 zijn in totaal zeven jaar, negen maanden en 28 dagen verstreken. Dat betekent dat de redelijke termijn met drie jaren, negen maanden en 28 dagen is overschreden (in totaal afgerond 46 maanden). In dit geval is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor verlenging of verkorting van deze termijn.
5.       In zaken waarin een judiciële lus is toegepast, wordt de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel volledig toegerekend aan het bestuursorgaan, tenzij in de rechterlijke fase de redelijke behandelingsduur is overschreden. De Afdeling zal beoordelen of dit het geval is.
6.       De rechtbank heeft binnen de redelijke behandelingsduur van anderhalf jaar uitspraak gedaan op het bij haar ingestelde beroep. De Afdeling heeft na twee jaar en één maand uitspraak gedaan op het bij haar ingestelde hoger beroep. Dat betekent dat de redelijke behandelingsduur van het hoger beroep met één maand is overschreden. Vervolgens heeft de Afdeling na drie jaar en vijf maanden uitspraak gedaan op het beroep tegen het nieuwe besluit op bezwaar van 2 december 2019. De Afdeling heeft daarmee de redelijke behandelingsduur van anderhalf jaar van dit beroep met één jaar en elf maanden overschreden. De totale overschrijding van de redelijke behandelingsduur door de Afdeling komt daarmee op 24 maanden.
7.       Dit betekent dat de overschrijding van de redelijke termijn voor 24/46 deel moet worden toegerekend aan de Afdeling. Gelet op overweging 5 wordt de overschrijding van de redelijke termijn voor het overige, 22/46 deel, toegerekend aan het college.
8.       Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen. Uitgaande van een forfaitair bedrag van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, bedraagt het aan [verzoeker] toe te kennen bedrag € 4.000,00. Omdat de overschrijding aan het college en de Afdeling is toe te rekenen, wordt de vergoeding van de schade naar evenredigheid uitgesproken ten laste van het college en de Staat. Het college wordt veroordeeld tot betaling van € 1.913,04 aan [verzoeker] en de Staat tot betaling van € 2.086,96 als vergoeding voor door [verzoeker] geleden immateriële schade.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        wijst het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toe;
II.       veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Meppel om aan [verzoeker A] en [verzoeker B] een schadevergoeding van € 1.913,04 te betalen;
III.      veroordeelt de minister van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties om aan [verzoeker A] en [verzoeker B] een schadevergoeding van € 2.086,96 te betalen.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Dijkshoorn
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2023
735-1022