ECLI:NL:RVS:2023:2950

Raad van State

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
202207175/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing dwangsom door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 november 2022, waarin zijn beroepen tegen besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond zijn verklaard. Het betreft een verzoek om een dwangsom dat door de Belastingdienst/Toeslagen is afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst/Toeslagen te laat heeft beslist op het bezwaar van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek tot herziening van een eerder besluit. Echter, de rechtbank oordeelde dat [appellant] geen recht heeft op een dwangsom, omdat de dwangsomregeling niet van toepassing is op herzieningsverzoeken. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 12 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir), waarin staat dat de dwangsomregeling enkel van toepassing is op definitieve berekeningen van toeslagen.

In hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat hij zijn pleitnota niet volledig heeft kunnen voordragen tijdens de zitting bij de rechtbank, wat hij als een schending van zijn recht op een eerlijk proces beschouwt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de dwangsomregeling niet van toepassing is op het herzieningsverzoek van [appellant]. De Afdeling heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geconcludeerd dat de Belastingdienst/Toeslagen geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 2 augustus 2023.

Uitspraak

202207175/1/A2.
Datum uitspraak: 2 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 november 2022 in zaak nr. 22/2802 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 2 december 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek van [appellant] om aan hem een dwangsom toe te kennen afgewezen.
Bij besluit van 16 juni 2022 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard.
Bij besluit van 26 augustus 2022 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een aanvullend besluit genomen.
Bij uitspraak van 4 november 2022 heeft de rechtbank de beroepen van [appellant] tegen de besluiten van 16 juni 2022 en 26 augustus 2022 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft verschillende nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 5 juli 2023, waar [appellant] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Op 19 oktober 2021 heeft [appellant] de Belastingdienst/Toeslagen in gebreke gesteld en verzocht om een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar van 19 juli 2021. Het bezwaar van 19 juli 2021 is gericht tegen de afwijzing van het verzoek van [appellant] om herziening van het besluit van 1 mei 2020 waarin het recht van [appellant] op zorgtoeslag over 2016 op nihil is vastgesteld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het verzoek om een dwangsom toe te kennen bij besluit van 16 juni 2022, dat is aangevuld bij besluit van 26 augustus 2022, afgewezen. [appellant] is het hiermee oneens.
Wettelijk kader
2.       Artikel 12, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) luidt:
"Paragraaf 4.1.3.2 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing op beschikkingen van de Belastingdienst/Toeslagen met uitzondering van de beschikking tot toekenning van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 14, alsmede beslissingen op bezwaarschriften tegen deze beschikkingen, met dien verstande dat: […]"
3.       Artikel 14, eerste lid, van de Awir luidt:
"Een tegemoetkoming wordt op aanvraag toegekend door de Belastingdienst/Toeslagen."
Aangevallen uitspraak
4.       De rechtbank heeft ten eerste vastgesteld dat niet in geschil is dat de Belastingdienst/Toeslagen te laat heeft beslist op het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek tot herziening van het besluit van 1 mei 2020.
De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat [appellant] geen recht heeft op een dwangsom. In artikel 12, tweede lid, van de Awir staat namelijk dat de dwangsomregeling van paragraaf 4.1.3.2 van de Awb enkel van toepassing is in zaken over de definitieve berekening van een toeslag of een bezwaar daartegen. In dit geval gaat het om een herzieningsverzoek, zodat de dwangsomregeling van paragraaf 4.1.3.2 van de Awb niet van toepassing is.
De rechtbank is [appellant] niet gevolgd in zijn standpunt dat de Belastingdienst/Toeslagen in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Dat de Belastingdienst/Toeslagen de dwangsomregeling voor herzieningsverzoeken in het kader van de kinderopvangtoeslagzaken van toepassing heeft verklaard, betekent niet dat de Belastingdienst/Toeslagen dit ook in het geval van [appellant] had moeten doen. De dwangsomregeling is immers van toepassing verklaard op de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen. De herzieningsoperatie is opgezet naar aanleiding van de toeslagenaffaire. Het herzieningsverzoek van [appellant] is geen onderdeel van deze herzieningsoperatie, maar een regulier herzieningsverzoek.
Hoger beroep en beoordeling
Pleitnota
5.       [appellant] betoogt in hoger beroep dat hij zijn pleitnota ten onrechte niet heeft mogen overleggen, dan wel niet volledig heeft kunnen voordragen tijdens de zitting bij de rechtbank. Dit is in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, aldus [appellant].
5.1.    De Afdeling verwijst naar wat hierover is beslist onder r.o. 6.1 in de uitspraak van heden in zaak nr. 202207176/1/A2.
Dwangsom
6.       [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat aan hem geen dwangsom toekomt omdat de Belastingdienst/Toeslagen niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn verzoek tot herziening van het besluit van 1 mei 2020.
6.1.    De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [appellant] geen recht heeft op een dwangsom. Zij legt aan dit oordeel een andere reden ten grondslag dan de rechtbank. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:724 overwogen dat het besluit waarbij de definitieve tegemoetkoming wordt toegekend een besluit is op een aanvraag als bedoeld in artikel 14 van de Awir en daarmee ook een beschikking tot toekenning van een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Awir. Een besluit tot herziening van deze definitieve tegemoetkoming vervangt dit besluit. Daarmee is het besluit tot herziening van een beschikking op aanvraag een nieuwe beslissing op die aanvraag, ook als het besluit tot herziening ambtshalve wordt genomen. Dit heeft tot gevolg dat een besluit tot herziening van een toekenning van een definitieve tegemoetkoming een besluit is als bedoeld in artikel 14 van de Awir.
In de onderhavige zaak heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek om herziening van het besluit van 1 mei 2020 afgewezen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dus geen besluit genomen dat het besluit van 1 mei 2020 vervangt. Dit betekent dat de besluiten van 16 juni 2022 en 26 augustus 2022 geen besluiten zijn als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Awir. Daarmee zijn deze besluiten ook geen besluiten tot toekenning van een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 12 tweede lid, van de Awir. Dit betekent dat paragraaf 4.1.3.2 van de Awb niet van toepassing is.
Het betoog slaagt niet.
Gelijkheidsbeginsel
7.       [appellant] betoogt verder dat de Belastingdienst/Toeslagen in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door aan hem geen dwangsom toe te kennen. Hij voert hiertoe aan dat de Belastingdienst/Toeslagen in zijn geval de regels zou moeten toepassen die gelden voor kinderopvangtoeslagzaken.
7.1.    Wat [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd over het gelijkheidsbeginsel is hoofdzakelijk een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die grond ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die grond in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder r.o. 5 van de aangevallen uitspraak opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
Het betoog slaagt niet.
Verzoek om aanhouding
8.       Voor de beslissing op het verzoek om aanhouding, dat [appellant] tijdens de zitting in hoger beroep mondeling heeft gedaan, verwijst de Afdeling naar wat zij hierover heeft beslist onder r.o. 8 van de uitspraak van heden in zaak nr. 202207176/1/A2.
Conclusie
9.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop zij rust.
10.     De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Polak
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dijkshoorn
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2023
735-1033