202105603/2/A3.
Datum beslissing: 25 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
[verzoeker], wonend te Eindhoven,
om toepassing van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Procesverloop
Bij brief, ingekomen op 30 juni 2023, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraden mr. C.H.M. van Altena, mr. A. Kuijer en mr. H.J.M. Besselink als voorzitter onderscheidenlijk leden van de meervoudige kamer belast met de behandeling van de zaak met nr. 202105603/1/A3.
De staatsraden hebben niet in de wraking berust.
De staatsraden hebben schriftelijk op het verzoek gereageerd.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter zitting behandeld op 18 juli 2023, waar [verzoeker] is verschenen.
De staatsraden hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Overwegingen
1. Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2. [verzoeker] heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat de Afdeling na de zitting op 13 maart 2023 het onderzoek heeft heropend en de Staat in de gelegenheid heeft gesteld om schriftelijk te reageren op het verzoek van [verzoeker] om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Ook is de Staat der Nederlanden in de gelegenheid gesteld om mede te delen of hij daarover op een zitting wenst te worden gehoord. De Raad voor de rechtspraak heeft namens de Staat op 9 mei 2023 een schriftelijke reactie ingediend. [verzoeker] heeft de Afdeling bij brieven van 15 mei 2023 en 20 juni 2023 verzocht om op een zitting te worden gehoord over de reactie van de Raad voor de rechtspraak, maar bij brief van 27 juni 2023 hebben de staatsraden het onderzoek gesloten met de mededeling dat de Afdeling geen noodzaak ziet tot het houden van een nadere zitting. Volgens [verzoeker]s getuigt het zonder motivering achterwege laten van een onderzoek ter zitting van vooringenomenheid, omdat de Staat wel in de gelegenheid is gesteld om op een zitting te worden gehoord. Deze schijn van vooringenomenheid wordt versterkt door een opmerking van de voorzitter op de zitting van 13 maart 2023, die erop neerkwam dat inschrijving in de Basisregistratie personen (Brp) met terugwerkende kracht problematisch is, zonder de uitschrijving uit de Brp met terugwerkende kracht door het college daarbij te benoemen. Hierdoor is bij [verzoeker] het gevoel ontstaan dat overheidsinstanties in deze procedure worden bevoordeeld.
3. Op grond van het bepaalde in artikel 8:15 van de Awb moet in een wrakingsprocedure worden onderzocht of sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij geldt als maatstaf dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een belanghebbende bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Het is aan de belanghebbende om aannemelijk te maken dat zich dergelijke bijzondere omstandigheden voordoen. Het subjectieve oordeel van de belanghebbende is niet doorslaggevend.
4. De beslissing om in deze zaak een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, is een processuele beslissing die aan de staatsraden is. De vraag of dit soort beslissingen juist is, staat niet ter beoordeling in de wrakingsprocedure, omdat het instrument van wraking volgens vaste rechtspraak niet is bedoeld om als een rechtsmiddel tegen dergelijke processuele beslissingen te worden gebruikt. Zulke processuele beslissingen kunnen slechts leiden tot inwilliging van een wrakingsverzoek, als deze op zich, dan wel in onderlinge samenhang bezien, een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat daaruit blijkt van partijdigheid of vooringenomenheid van de staatsraad die de beslissingen (mede) heeft genomen.
Het door [verzoeker] gestelde ontbreken van een motivering van de processuele beslissing, biedt geen grond voor het oordeel dat zo'n situatie zich in dit geval voordoet. Niet is gebleken dat met deze processuele beslissing op enigerlei wijze is vooruitgelopen op de inhoudelijke beoordeling van zijn zaak en de te maken beoordeling daarvan door de staatsraden. Ook als de processuele beslissing in samenhang wordt gezien met de opmerking van de voorzitter op de zitting, zoals die door [verzoeker] is weergegeven, levert dat geen zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat uit die processuele beslissing blijkt van partijdigheid of vooringenomenheid van de staatsraden.
5. Het verzoek om wraking van de staatsraden wordt afgewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.TH. Drop, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. H.C.P. Venema, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Boer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2023
745