ECLI:NL:RVS:2023:2871

Raad van State

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
202107962/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen terugvordering kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Belastingdienst/Toeslagen tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 20 oktober 2021 geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen een besluit van 7 januari 2019, waarin werd meegedeeld dat [wederpartij] nog een bedrag van € 6.949 moest terugbetalen, ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank stelde vast dat [wederpartij] geen terugvordering meer hoeft terug te betalen en dat alle bestaande vorderingen zullen worden kwijtgescholden. Dit leidde tot de conclusie dat de verrekening van een eerder toegekend bedrag van € 6.319 met een openstaande terugvordering onterecht was. De rechtbank oordeelde dat [wederpartij] recht had op dit bedrag.

In het hoger beroep voerde de Belastingdienst/Toeslagen aan dat [wederpartij] geen recht meer had op het bedrag van € 6.319, omdat dit bedrag al eerder aan haar ten goede was gekomen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 15 juni 2023. De Afdeling oordeelde dat [wederpartij] in totaal € 24.957 aan voorschotten kinderopvangtoeslag had ontvangen, maar dat haar recht op kinderopvangtoeslag voor 2013 uiteindelijk was vastgesteld op € 5.826. De Belastingdienst/Toeslagen had al haar toeslagschulden kwijtgescholden, waardoor [wederpartij] niets meer terug hoefde te betalen. De Afdeling concludeerde dat de rechtbank ten onrechte had bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen nog € 6.319 moest betalen aan [wederpartij].

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze betrekking had op de betaling van € 6.319 aan [wederpartij]. De Belastingdienst/Toeslagen hoefde geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 26 juli 2023.

Uitspraak

202107962/1/A2.
Datum uitspraak: 26 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 oktober 2021 in zaak nr. 19/1153 in het geding tussen:
de Belastingdienst/Toeslagen
en
[wederpartij].
Procesverloop
Bij besluit van 7 januari 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [wederpartij] meegedeeld dat zij nog een bedrag van € 6.949 moet terugbetalen.
Bij besluit van 27 februari 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 20 oktober 2021 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 februari 2019 vernietigd en het bezwaar van [wederpartij] ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft verder bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [wederpartij] een bedrag van € 6.319 betaalt en haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 15 juni 2023, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. K. Hoesenie, advocaat te Rotterdam, vergezeld door [persoon], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Bij besluiten van 23 april 2013, 21 mei 2013, 31 december 2013 en 14 mei 2014 is vastgesteld dat [wederpartij] voor het jaar 2013 recht had op in totaal € 24.957 aan voorschot kinderopvangtoeslag. Uiteindelijk is op 12 augustus 2016 het definitieve recht op kinderopvangtoeslag vastgesteld op € 5.826 plus € 493 rente. [wederpartij] had daarom in totaal recht op betaling van € 6.319 voor dit jaar. Dit bedrag is niet aan [wederpartij] uitgekeerd, maar verrekend met een openstaande terugvordering van een eerder toegekend voorschot.
2.       Bij brief van 7 januari 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [wederpartij] meegedeeld dat zij nog een bedrag van € 6.949 moet terugbetalen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 7 januari 2019 geen besluit is.
Aangevallen uitspraak
3.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de brief van 7 januari 2019 moet worden aangemerkt als een besluit. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het bezwaar van [wederpartij] daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat inmiddels duidelijk is dat [wederpartij] geen enkele terugvordering meer hoeft terug te betalen en dat alle bestaande vorderingen zullen worden kwijtgescholden. Volgens de rechtbank betekent dit dat de verrekening van het bij het besluit van 12 augustus 2016 toegekende bedrag van € 6.319 met een nog openstaande terugvordering achteraf gezien ten onrechte was. Dit betekent dat [wederpartij] nog recht heeft op dit bedrag, aldus de rechtbank. De rechtbank heeft daarbij opgemerkt dat het bij een andersluidend oordeel zo zou zijn dat als [wederpartij] geen schuld bij de Belastingdienst/Toeslagen had gehad, zij dat bedrag ontvangen zou hebben.
Hoger beroep
4.       De Belastingdienst/Toeslagen komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat [wederpartij] nog recht heeft op een bedrag van € 6.319. De Belastingdienst/Toeslagen voert aan dat dit bedrag, het recht op kinderopvangtoeslag voor 2013 inclusief rente, is verrekend met een nog openstaande terugvordering van kinderopvangtoeslag voor 2013. Aan [wederpartij] is een bedrag van € 24.957 aan voorschotten voor kinderopvangtoeslag voor 2013 uitgekeerd, ofwel door directe betaling aan [wederpartij], ofwel door verrekening met eerdere, nog openstaande terugvorderingen. Van dit bedrag van € 24.957 is later € 19.131 teruggevorderd omdat het definitieve bedrag voor kinderopvangtoeslag voor dat jaar lager is vastgesteld. Het verschil tussen die bedragen, namelijk € 5.826, is het bedrag aan kinderopvangtoeslag voor 2013 waarop [wederpartij] recht heeft. Dat bedrag, met rente verhoogd naar € 6.319, is al aan [wederpartij] ten goede gekomen. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen heeft [wederpartij] daarom geen recht meer op het bedrag van € 6.319, omdat het dan twee keer aan haar ten goede zou komen.
De Belastingdienst/Toeslagen voert verder aan dat [wederpartij] als gedupeerde van de toeslagenaffaire inmiddels de compensatie kinderopvangtoeslag heeft gekregen. Er heeft een integrale herbeoordeling van het dossier van [wederpartij] plaatsgevonden. Daarnaast zijn haar schulden kwijtgescholden. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen is daarmee recht gedaan aan de situatie van [wederpartij].
Beoordeling van het hoger beroep
4.1.    [wederpartij] heeft over 2013 voorschotten kinderopvangtoeslag ontvangen. Ná 2013 is het recht op kinderopvangtoeslag verschillende keren aangepast, zowel in voordeel van [wederpartij] als in haar nadeel.
De Afdeling stelt vast dat [wederpartij] in totaal € 24.957 aan voorschot kinderopvangtoeslag heeft ontvangen. Aangezien haar recht op kinderopvangtoeslag voor 2013 uiteindelijk is vastgesteld op € 5.826, betekent dit dat zij - buiten de rente gerekend - € 19.131 aan voorschotten moest terugbetalen. De terugvordering waar de brief van 7 januari 2019 naar verwijst is onderdeel van het terug te betalen bedrag.
[wederpartij] hoeft echter niets meer terug te betalen. Als gevolg van een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 2 december 2021 zijn al haar toeslagschulden definitief kwijtgescholden. Zij mag het geld dat eerder aan haar is uitbetaald dus houden. Daarnaast heeft [wederpartij] inmiddels de definitieve compensatie kinderopvangtoeslag ontvangen.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft terecht geconcludeerd dat het uiteindelijke recht op toeslag van € 5.826 (vermeerderd met rente € 6.319) al eerder aan [wederpartij] ten goede is gekomen. Er is zelfs een veel hoger bedrag aan kinderopvangtoeslag uitbetaald. Als het oordeel van de rechtbank zou worden gevolgd, zou [wederpartij] dit bedrag nogmaals uitbetaald krijgen. Hoewel de Afdeling begrijpt dat de situatie voor [wederpartij] verwarrend is, bestaat er geen wettelijke bepaling op grond waarvan zij recht zou hebben op het voor een tweede keer betalen van een eerder al uitbetaald bedrag.
4.2.    Het betoog slaagt.
Conclusie
5.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen nog € 6.319 moet betalen aan [wederpartij].
6.       De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 oktober 2021 in zaak nr. 19/1153, voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de Belastingdienst/Toeslagen € 6.319 aan [wederpartij] betaalt;
III.      bevestigt die uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. C.H. Bangma en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. Van Dokkum
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2023
480-1022