ECLI:NL:RVS:2023:2869

Raad van State

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
202202487/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet tijdig nemen van besluit op Wob-verzoek door college van burgemeester en wethouders van Den Haag

In deze zaak heeft [appellant] op 15 november 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek van 3 september 2021 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het verzoek betrof informatie over de toewijzing van sociale huurwoningen in Den Haag, waarbij [appellant] vroeg naar de wettelijke basis voor de toegepaste modellen van toewijzing. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft op 21 september 2021 geantwoord dat de gevraagde informatie al openbaar was, verwijzend naar de Huisvestingsverordening Den Haag 2019. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van [appellant] op 17 maart 2022 niet-ontvankelijk, omdat het college tijdig had gereageerd en de brief geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was.

[appellant] ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 19 juli 2023 behandeld. De Afdeling overwoog dat de Wob op het verzoek van [appellant] van toepassing was, maar dat het college tijdig had gereageerd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de brief van 21 september 2021 geen besluit was, omdat het college had aangegeven dat de informatie al openbaar was. De Afdeling bevestigde dat de plicht tot openbaarmaking op grond van de Wob niet geldt voor reeds openbare informatie. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202202487/1/A3
Datum uitspraak: 26 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 maart 2022 in zaak nr. 21/7315 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
[appellant] heeft op 15 november 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek van 3 september 2021 op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob).
Bij uitspraak van 17 maart 2022 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juli 2023, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Veldman, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (hierna: Woo; Staatsblad 2021, 499), zoals gewijzigd bij de Wijzigingswet Woo (Staatsblad 2021, 500), in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. De reactie van het college op het verzoek van [appellant] en het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit dateren van vóór 1 mei 2022. Dat betekent dat in dit geding de Wob nog van toepassing is.
2.       [appellant] heeft op 3 september 2021 het volgende verzoek ingediend bij het college:
"WOB-Verzoek
In Den Haag, worden er door de sociale verhuurders woningen te huur aangeboden overeenkomstig een bedachte model, namelijk: a- wie eerste reageert, en b- per loting! Waar, op welke wettelijke voorschrift, Ministeriële regeling is dit gebaseerd? Vriendelijk wordt u hierbij verzocht mij deze genoemden binnen de door de Wet bepaalde termijn te verstrekken."
Bij brief van 21 september 2021 heeft het college [appellant] meegedeeld dat de door hem verzochte informatie reeds openbaar is, omdat het gaat om informatie uit hoofdstuk 3 van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (hierna: de Huisvestingsverordening). Deze informatie is te vinden op de website met lokale regelgeving van de overheid, die ook in de brief wordt genoemd. De Wob is volgens het college niet van toepassing op het verzoek van [appellant].
De rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank overweegt daarbij dat het college met de brief van 21 september 2021 tijdig heeft gereageerd op het verzoek en dat deze brief geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), waartegen bezwaar en beroep kan worden ingesteld.
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het college heeft het verzoek ten onrechte niet aangemerkt als een verzoek op grond van de Wob. Het verzoek ziet op informatie die niet reeds openbaar is, omdat het college niet concreet genoeg heeft aangegeven waar in de Huisvestingsverordening de informatie is te vinden. Het college had de artikelen moeten noemen. Het college had inhoudelijk en tijdig op het verzoek moeten beslissen, aldus [appellant].
3.1.    Het verzoek van [appellant] om op grond van de Wob gegevens openbaar te maken is bij de gemeente op 3 september 2021 ontvangen. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wob moet het bestuursorgaan op een verzoek om informatie uiterlijk binnen vier weken na de dag van ontvangst beslissen.
Het college heeft in de brief van 21 september 2021 op het verzoek beslist. Dat is binnen de termijn van vier weken. Er is dus geen sprake van het niet tijdig beslissen, waartegen beroep kan worden ingesteld. Dat [appellant] het niet eens is met de inhoud van de beslissing, maakt dat niet anders.
De rechtbank heeft reeds hierom het beroep tegen het niet tijdig beslissen terecht niet-ontvankelijk verklaard.
3.2.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie onder meer de uitspraken van 20 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2055 en van 11 september 2020, ECLI:NL:RVS:2019:3100) heeft de plicht tot openbaarmaking op grond van de Wob geen betrekking op informatie die al openbaar is. Een reactie op een verzoek om stukken openbaar te maken die al openbaar zijn, is niet op rechtsgevolg gericht en daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het verzoek van [appellant] van 3 september 2021 betrekking heeft op reeds openbare informatie.
De Huisvestingsverordening, die bepalingen bevat over de toedeling van woonruimte, bevat naar zijn aard informatie die openbaar is. De brief van 3 september 2021 geeft bovendien antwoord op de door verzoeker gestelde vraag, te weten op welk wettelijk voorschrift de regeling over toekenning van woonruimte is gebaseerd. Dat is, zoals het college heeft aangegeven, hoofdstuk 3 van de Huisvestingsverordening (‘Woonruimteverdeling’). Met dat antwoord is volledig aan het verzoek van [appellant] voldaan. Desgevraagd heeft het college zowel ter zitting van de rechtbank als bij de Afdeling overigens de relevante artikelen uit het hoofdstuk genoemd. De rechtbank heeft dus terecht geoordeeld dat de brief van 3 september 2021 geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen bezwaar en beroep kan worden ingesteld.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Soffner
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2023
190-1072