202202131/1/A3.
Datum uitspraak: 26 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Stichting Kinderopvang Den Helder (hierna: SKDH), gevestigd te Den Helder,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 24 februari 2022 in zaak nr. 20/5464 in het geding tussen:
SKDH
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij besluit van 1 april 2020 heeft de minister een aanvraag van SKDH om ontheffing van het verbod op werktijdverkorting afgewezen.
Bij besluit van 11 september 2020 heeft de minister het door SKDH daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 februari 2022 heeft de rechtbank het door SKDH daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft SKDH hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
SKDH heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juli 2023, waar SKDH, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en bijgestaan door mr. B.M. Dijkstra, advocaat te Alkmaar, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A.D. Brouwers en mr. L. Blokker, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De minister is op grond van artikel 8, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhouding 1945, bevoegd om werkgevers een ontheffing te verlenen van het verbod op werktijdverkorting. De minister heeft deze bevoegdheid nader uitgewerkt in beleidsregels. Op grond van de Beleidsregels ontheffing verbod op werktijdverkorting 2004 (hierna: Beleidsregel oud) konden werkgevers een ontheffing krijgen als ten minste twintig procent van de arbeidscapaciteit niet kon worden benut door een vermindering van bedrijvigheid door buitengewone omstandigheden. Sinds 2010 zijn op jaarlijkse basis ongeveer 150 aanvragen om werktijdverkorting ingediend.
Door de uitbraak van het COVID-19-coronavirus steeg het aantal aanvragen om een ontheffing in zeer korte tijd explosief, waardoor er op 17 maart 2020 een voorraad van meer dan 50.000 nog af te handelen aanvragen was ontstaan. Bij die aanvragen waren 750.000 werknemers betrokken. Snelle afhandeling kon op 17 maart 2020 niet langer worden gegarandeerd, volgens de minister. De minister heeft de Beleidsregel oud daarom vervangen door de Beleidsregel van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 17 maart 2020, 2020-0000039117, houdende de beëindiging van de mogelijkheid tot ontheffing van het verbod op werktijdverkorting (hierna: de Beleidsregel nieuw). Daardoor werden met ingang van 17 maart 2020, 18.45 uur, geen nieuwe ontheffingen van het verbod op werktijdverkorting meer verleend.
2. SKDH is een kinderopvangorganisatie. Op 19 maart 2020 heeft de minister van SKDH een aanvraag om ontheffing van het verbod op werktijdverkorting ontvangen. SKDH heeft hierom verzocht omdat meer dan twintig procent van het personeel niet kon worden ingezet door de coronapandemie. De minister heeft de aanvraag afgewezen op grond van de Beleidsregel nieuw. Tussen de minister en SKDH is in geschil of er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan de minister van de Beleidsregel nieuw had moeten afwijken.
Uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet onredelijk is om de Beleidsregel oud niet toe te passen op de aanvraag van SKDH. De maatregelen die werden genomen wegens de coronapandemie hadden grote gevolgen voor de arbeidsmarkt. De minister kon de vele aanvragen voor werktijdverkorting niet meer verwerken. Het intrekken van de Beleidsregel oud was daarom niet onredelijk. Daarbij vindt de rechtbank van belang dat in plaats van de Beleidsregel oud de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) is ingevoerd. Voor kinderopvangorganisaties was het uitgangspunt van de overheid dat zij de kosteloze noodopvang konden financieren met niet afgenomen, maar wel betaalde kinderopvang.
SKDH heeft haar stelling dat zij veel meer kosteloze noodopvang moest verzorgen dan andere kinderopvangorganisaties niet onderbouwd. Maar ook als die stelling juist zou zijn, dan zou dat nog niet leiden tot het oordeel dat er een bijzondere omstandigheid was op grond waarvan de minister van de Beleidsregel nieuw had moeten afwijken. De rechtbank wijst er op dat SKDH in het jaar 2020 geen omzetverlies heeft geleden. Volgens de rechtbank is ook het ontbreken van overgangsrecht gezien de omstandigheden niet onredelijk. Daarbij is ook van belang dat de NOW op 31 maart 2020 bekend werd gemaakt, waardoor werkgevers maar korte tijd in onzekerheid hebben gezeten.
Het hoger beroep
4. SKDH betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen bijzondere omstandigheden waren op grond waarvan de minister van de Beleidsregel nieuw had moeten afwijken. Op de zitting bij de Afdeling heeft SKDH toegelicht dat er bijzondere omstandigheden waren omdat zij tijdens de coronacrisis aan heel veel kinderen noodopvang heeft geboden. Dat zorgde voor veel extra kosten. Er waren ook minder inkomsten omdat SKDH veel flexibele contracten heeft. De opvang op grond van die contracten werd niet afgenomen en dus ook niet betaald. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat de kosteloze noodopvang kon worden gefinancierd met niet afgenomen, maar wel betaalde kinderopvang. Uiteindelijk heeft SKDH in 2020 een positief bedrijfsresultaat behaald, maar dat heeft veel gevergd van alle medewerkers. Bovendien is het bedrijfsresultaat in 2020 niet van belang omdat voor de aanvraag om werktijdverkorting de situatie over de zes weken na de aanvraag en niet de situatie over een heel jaar bepalend is. De minister had meer onderzoek moeten doen naar deze bijzondere omstandigheden en de individuele situatie van SKDH, aldus SKDH.
4.1. Ingevolge artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
4.2. De Afdeling stelt voorop dat er ten tijde van de intrekking van de Beleidsregel oud een onverwachte noodsituatie was ontstaan door de uitbraak van het coronavirus. Deze noodsituatie rechtvaardigde in de gegeven omstandigheden de onmiddellijke intrekking van de Beleidsregel oud. De intrekking van de Beleidsregel oud was op zichzelf dus niet onrechtmatig.
4.3. In dit geval is in geschil of er sprake was van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de minister had moeten afwijken van de Beleidsregel nieuw en de aanvraag van SKDH om werktijdverkorting in behandeling had moeten nemen. SKDH heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit het geval was. Op de zitting bij de Afdeling heeft SKDH erkend dat zij niet weet of zij veel meer kinderen in de noodopvang heeft opgevangen dan andere kinderdagverblijven, omdat zij die vergelijking niet kan maken.
De enkele stelling dat het in Den Helder om heel veel kinderen ging is onvoldoende om dit als bijzondere omstandigheid aan te merken. Ook de stelling dat SKDH veel meer flexibele contracten had en daardoor meer inkomsten is misgelopen dan andere kinderdagverblijven is niet met objectieve stukken onderbouwd. De rechtbank heeft terecht meegewogen dat SKDH in 2020 een positief bedrijfsresultaat heeft behaald, omdat daaruit blijkt dat de financiële gevolgen van het niet in behandeling nemen van de aanvraag voor SKDH niet onevenredig zijn in verhouding tot het met de Beleidsregel nieuw te dienen doel. De Afdeling kan zich goed voorstellen dat de coronacrisis veel heeft gevraagd van SKDH en haar de medewerkers, maar niet gesteld of gebleken is dat dit meer was dan bij andere kinderdagverblijven of in andere bedrijfstakken die door de coronacrisis zwaar werden geraakt.
4.4. Gezien het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het niet onredelijk was om de Beleidsregel oud niet toe te passen op de aanvraag van SKDH.
4.5. Het betoog slaagt niet.
Slotsom
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. N.H. van den Biggelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. Soffner
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2023
818-1000