202202829/1/A3.
Datum uitspraak: 26 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 29 maart 2022 in zaak nr. 21/2122 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten (hierna: NOvA).
Procesverloop
Bij brief van 12 augustus 2021 heeft [appellant] de NOvA in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op zijn verzoek van 24 februari 2020.
Bij e-mail van 20 augustus 2021 heeft de NOvA de ingebrekestelling buiten behandeling gelaten.
Bij besluit van 27 oktober 2021 heeft de NOvA het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 29 maart 2022 heeft de rechtbank, voor zover van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 oktober 2021 vernietigd, het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 27 oktober 2021. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De NOvA heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juli 2023, waar [appellant] en de NOvA, vertegenwoordigd door mr. L.C.E. Straathof, advocaat te Zoetermeer, en mr. J.H.M. Huizinga, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft op 24 februari 2020 een e-mail gestuurd naar het Informatiepunt van de NOvA. Bij e-mail van 10 maart 2020 heeft de NOvA aan [appellant] meegedeeld dat de NOvA geen klachten of individuele zaken in behandeling neemt. Bij besluit van 12 augustus 2021 heeft de NOvA het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Ook bij brief van 12 augustus 2021 heeft [appellant] de NOvA in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op zijn verzoek van 24 februari 2020. Bij e-mail van 20 augustus 2021 heeft de NOvA de ingebrekestelling buiten behandeling gesteld, omdat de e-mail van 10 maart 2020 een informerende strekking heeft en niet op enig rechtsgevolg is gericht. Verder geeft de NOvA aan niet het bevoegde bestuursorgaan te zijn om te beslissen op een verzoek om aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13, eerste lid, van de Advocatenwet. Daarom is die e-mail niet te kwalificeren als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, stelt de NOvA. Verder stelt de NOvA geen dwangsom verschuldigd te zijn.
De uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek van [appellant] van 24 februari 2020 niet kan leiden tot een besluit van de NOvA met rechtsgevolg in de zin van de artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en dus geen aanvraag is in de zin van artikel 4:17 van die wet. De rechtbank heeft overwogen dat de NOvA om die reden terecht geen dwangsombesluit heeft genomen.
Beoordeling hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij recht heeft op een dwangsom vanwege het niet tijdig beslissen. Verder vindt [appellant] dat zijn verzoek van 24 februari 2020 wel kan leiden tot een besluit waar rechtsgevolgen aan zijn verbonden.
3.1. Uit artikel 1:3, eerste lid, van de Awb volgt dat onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een rechtshandeling is een handeling met rechtsgevolg. Uit artikel 1:3, derde lid, van de Awb volgt dat onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
3.2. Uit artikel 4:17, eerste lid, van de Awb volgt dat het bestuursorgaan aan de aanvrager van een beschikking een dwangsom verbeurt indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt genomen. Uit artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c, van de Awb volgt dat geen dwangsom verschuldigd is indien de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.
3.3. De NOvA heeft bij e-mail van 10 maart 2020 gereageerd op het verzoek van [appellant] van 24 februari 2020. Hiertegen heeft [appellant] bezwaar ingediend. De NOvA heeft op 12 augustus 2021 een beslissing op dit bezwaar genomen en dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dat besluit op bezwaar is het besluit dat ter toets staat in de zaak met nummer 202202323/1/A3. In die zaak heeft de Afdeling geoordeeld dat het verzoek van [appellant] van 24 februari 2020 niet kan leiden tot een besluit met rechtsgevolg. Het verzoek van 24 februari 2020 is dus geen aanvraag in de zin van artikel 4:17 van de Awb. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk was, zodat op grond van artikel 4:17, zesde lid, onder c, van de Awb de NOvA geen dwangsom verschuldigd is.
3.4. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt, voor zover aangevallen, bevestigd. De NOvA hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. J. Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Neuwahl
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2023
280-1050