ECLI:NL:RVS:2023:2849

Raad van State

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
202202484/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om aanwijzing advocaat door de deken van de Orde van Advocaten

In deze zaak heeft [appellant] op 31 augustus 2021 beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen de afwijzing door de deken van de Orde van Advocaten Rotterdam van een verzoek om aanwijzing van een andere advocaat. Het verzoek was gedaan omdat de advocaat die hem eerder bijstond niet langer actief was. De deken heeft het verzoek op 1 februari 2021 afgewezen en gewezen op de mogelijkheid van beklag bij het Hof van Discipline. De rechtbank Overijssel heeft zich op 29 maart 2022 onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen, wat [appellant] niet kon accepteren. Hij heeft hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 4 juli 2023 is de zaak behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen dat de rechtbank ten onrechte onbevoegd was en dat het verzoek van [appellant] als een verzoek om aanwijzing van een advocaat moest worden aangemerkt. De rechtbank had het beroep wegens niet tijdig beslissen gegrond moeten verklaren, maar omdat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk was, bestond er geen recht op een dwangsom. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard. De deken is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant].

Uitspraak

202202484/1/A3.
Datum uitspraak: 26 juli 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 29 maart 2022 in zaak nr. 21/1643 in het geding tussen:
[appellant]
en
de deken van de Orde van Advocaten Rotterdam.
Procesverloop
[appellant] heeft op 31 augustus 2021 beroep bij de rechtbank ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen de afwijzing door de deken van een door hem ingediend verzoek.
Bij uitspraak van 29 maart 2022 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van dit beroep kennis te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De deken heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juli 2023, waar [appellant] en de deken, mr. P. Hanenberg, bijgestaan door mr. C.M. IJsselstein, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Bij e-mail van 28 januari 2021 heeft [appellant] aan de deken gevraagd om aanwijzing van een andere advocaat, omdat de advocaat die hem eerder bijstond niet langer actief is als rechtsbijstandverlener. De deken heeft het verzoek van [appellant] aangemerkt als een verzoek op grond van artikel 13, eerste lid, van de Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek op 1 februari 2021 afgewezen. Daarbij heeft de deken vermeld dat [appellant] binnen zes weken na verzending van het bericht beklag kan doen bij het Hof van Discipline als hij het niet eens is met de afwijzing. Bij e-mail van 8 februari 2021 dient [appellant] bij de deken een bezwaarschrift in tegen de afwijzing van zijn verzoek, waarop de deken hem op 10 februari 2021 weer wijst op de beklagprocedure. Op 14 juni 2021 heeft [appellant] de deken in gebreke gesteld wegens het niet (tijdig) beslissen op zijn bezwaarschrift van 8 februari 2021. Op 17 juni 2021 heeft de deken [appellant] opnieuw gewezen op de mogelijkheid van beklag en aangegeven dat de deken verder niets voor [appellant] kan betekenen.
De uitspraak van de rechtbank
2.       De rechtbank heeft overwogen dat de deken het verzoek van [appellant] mocht opvatten als een verzoek tot aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13, eerste lid, van de Advocatenwet. Bij een afwijzing van een dergelijk verzoek geldt de beklagprocedure bij het Hof van Discipline. Volgens artikel 13, derde lid, van de Advocatenwet zijn op de behandeling van het beklag de hoofdstukken 6 en 7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet van toepassing. De rechtbank is van oordeel dat het Hof van Discipline een onafhankelijk bij wet ingesteld orgaan is dat met rechtspraak is belast, niet zijnde een bestuursorgaan. De rechtbank heeft zich vervolgens onbevoegd verklaard om van het door [appellant] ingestelde beroep kennis te nemen.
Beoordeling hoger beroep
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen onbevoegd te zijn kennis te nemen van het door hem ingestelde beroep. Zijn verzoek is namelijk geen verzoek om een nieuwe aanwijzing in de zin van artikel 13, eerste lid, van de Advocatenwet, maar een verzoek om herinvulling van een bestaande aanwijzing. Hij voert ook aan dat hij recht heeft op een dwangsom wegens niet tijdig beslissen.
3.1.    Artikel 13, eerste lid, van de Advocatenwet bepaalt dat de rechtzoekende die niet of niet tijdig een advocaat bereid vindt hem zijn diensten te verlenen in een zaak, waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven dan wel bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich kan wenden tot de deken van advocaten in het arrondissement waar de zaak moet dienen, met het verzoek een advocaat aan te wijzen.
Artikel 13, derde lid, van de Advocatenwet bepaalt dat binnen zes weken na de bekendmaking van de afwijzing van het verzoek, de belanghebbende hierover beklag kan doen bij het Hof van Discipline. Op de behandeling van het beklag zijn de hoofdstukken 6 en 7 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.
Artikel 4:17, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan aan de aanvrager van een beschikking een dwangsom verbeurt indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt genomen. Artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c, bepaalt dat geen dwangsom verschuldigd is indien de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.
3.2.    Gelet op de inhoud van het verzoek, moet dat worden aangemerkt als een verzoek tot aanwijzing van een advocaat op grond van artikel 13, eerste lid, van de Advocatenwet. Hoewel in het besluit van 1 februari 2021 terecht was vermeld dat tegen de afwijzing van het verzoek op grond van artikel 13, eerste lid, van de Advocatenwet een beklagprocedure bij het Hof van Discipline openstond, heeft [appellant] ervoor gekozen om bezwaar bij de deken in te dienen. Hoewel [appellant] daarmee de onjuiste weg bewandelt, betekent dat niet dat de deken geen besluit hoefde te nemen op dat bezwaar. Tegen dat besluit kan op grond van artikel 8:6, eerste lid, van de Awb beroep ingesteld worden bij de rechtbank. Als gevolg hiervan kan tegen het niet tijdig nemen van een besluit op dat bezwaar ook beroep worden ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft zich dus ten onrechte onbevoegd verklaard.
3.3.    Het betoog slaagt.
4.       Een bezwaar tegen een beslissing waartegen geen bezwaar mogelijk is, is niet-ontvankelijk. Omdat op grond van artikel 13, derde lid, van de Advocatenwet tegen de afwijzing van een verzoek om een advocaat aan te wijzen geen bezwaar kan worden gemaakt, maar in plaats daarvan beklag kan worden gedaan bij het Hof van Discipline, had de deken het bezwaar van [appellant] dus niet-ontvankelijk moeten verklaren. Omdat de deken geen besluit op het bezwaar heeft genomen inhoudende een niet-ontvankelijkverklaring, maar alleen een informatieve mededeling heeft gedaan, had de rechtbank het beroep wegens niet tijdig beslissen gegrond moeten verklaren, omdat niet tijdig was beslist. Maar omdat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is, bestaat er gelet op artikel 4:17, zesde lid, onder c, van de Awb geen recht op een dwangsom.
5.       Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, verklaart de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het niet tijdig nemen van een besluit alsnog gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar van [appellant] van 8 februari 2021 moet worden vernietigd. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door het gemaakte bezwaar alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
7.       De deken hoeft geen proceskosten van beroep te vergoeden. De deken moet de proceskosten, bestaande uit de door [appellant] verzochte reiskosten, in hoger beroep wel vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 29 maart 2022 in zaak nr. 21/1643;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.      vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
V.       verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
VI.      veroordeelt de deken van de Orde van Advocaten Rotterdam tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 53,52.
Aldus vastgesteld door mr. J. Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Neuwahl
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2023
280-1050