ECLI:NL:RVS:2023:2797

Raad van State

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
202201487/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan en omgevingsvergunning voor logiesaccommodatie in strijd met bestemmingsplan

Op 19 juli 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over het bestemmingsplan "Moerbeek 6/6a en 10 't Veld" en de omgevingsvergunning die was verleend aan Wit Flowerbulbs B.V. voor de bouw van een logiesaccommodatie voor maximaal 40 tijdelijke werknemers. De raad van de gemeente Hollands Kroon had op 28 oktober 2021 het bestemmingsplan vastgesteld en tegelijkertijd de omgevingsvergunning verleend. De appellanten, waaronder Wit Flowerbulbs en twee andere bewoners, stelden dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan, dat geen huisvesting voor tijdelijke werknemers toestond. De Afdeling oordeelde dat de gewenste ontwikkeling van Wit Flowerbulbs in strijd was met het bestemmingsplan, omdat de gronden niet bestemd waren voor een logiesaccommodatie. De Afdeling vernietigde zowel het bestemmingsplan als de omgevingsvergunning, omdat deze niet voldeden aan de vereisten van de Omgevingsverordening NH2020. De raad en het college van burgemeester en wethouders werden veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de appellanten. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en motivering bij het vaststellen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen.

Uitspraak

202201487/1/R1.
Datum uitspraak: 19 juli 2023

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. Wit Flowerbulbs B.V., gevestigd te 't Veld, gemeente Hollands Kroon,
2. [ appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te 't Veld, gemeente Hollands Kroon, (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 2]),
appellanten,
en
1. de raad van de gemeente Hollands Kroon,
2. het college van burgemeester en wethouders van Hollands Kroon,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Moerbeek 6/6a en 10 ’t Veld" vastgesteld. Bij besluit van diezelfde datum heeft het college aan Wit Flowerbulbs omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een logiesaccommodatie voor maximaal 40 tijdelijke werknemers en het aanleggen van een grondkering/damwand op het perceel Moerbeek 6/6 a te 't Veld.
De besluiten van 28 oktober 2021 zijn gecoördineerd voorbereid en bekend gemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening.
Tegen de besluiten van 28 oktober 2021 hebben Wit Flowerbulbs en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 6 januari 2023, waar Wit Flowerbulbs, vertegenwoordigd door mr. E.C.W. van der Poel, advocaat te Alkmaar, en [gemachtigde], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. T. van der Weijde en de raad en het college, beide vertegenwoordigd door B. van Yperen en E. Menzl, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op de percelen Moerbeek 6/6a en 10 is het bedrijf van Wit Flowerbulbs gevestigd. Wit Flowerbulbs heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor de duur van 20 jaar voor de realisatie van een accommodatie voor de huisvesting van maximaal 40 tijdelijke werknemers op het perceel Moerbeek 6/6a en het aanleggen van een grondkering/damwand op dit perceel. Het geschil spitst zich toe op de realisatie van een accommodatie voor de huisvesting van maximaal 40 tijdelijke werknemers.
2. Ingevolge het bestemmingsplan "Moerbeek 6/6a en 10 't Veld" rust op de percelen de bestemming "Agrarisch met waarden" en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4". Het bestemmingsplan voorziet in een verbindingslijn op de verbeelding tussen de percelen. De raad en het college stellen zich op het standpunt dat de percelen daarmee in de planregels als één bedrijfsperceel worden beschouwd. Het bestemmingsplan voorziet bij recht niet in de huisvesting van tijdelijke arbeidsmigranten, maar er zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen die de bouw van woonunits voor tijdelijke werknemers en het gebruik van bedrijfsgebouwen voor een logiesfunctie binnen een bouwperceel van een agrarisch bedrijf voor maximaal 40 tijdelijke werknemers mogelijk maken.
3. De door Wit Flowerbulbs gewenste ontwikkeling is in strijd met het bestemmingsplan, nu de gronden ingevolge artikel 3.1 niet zijn bestemd voor een logiesaccommodatie voor tijdelijke medewerkers. Verder is het bouwplan in strijd met artikel 3.2.1 van de planregels, nu een logiesaccommodatie voor tijdelijke medewerkers geen bedrijfsgebouw ten behoeve van de uitoefening van een agrarisch bedrijf is. Het bouwplan is ook in strijd met artikel 3.5, onder i, van de planregels waarin is bepaald dat als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving in ieder geval wordt aangemerkt het gebruik van gronden en bebouwing voor de huisvesting van seizoenarbeiders, anders dan op een bestaande locatie en in bestaande omvang.
4. Het college heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder 1˚, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang gelezen met artikel 3.4, aanhef en onder a, en artikel 3.6, onder c, van de regels van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning verleend.
5. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning zijn gecoördineerd voorbereid en bekend gemaakt.
6. [ appellant sub 2] woont op het adres Moerbeek 3. Hij vreest voor overlast als gevolg van de huisvesting van de tijdelijke werknemers. Wit Flowerbulbs richt zich tegen het voorschrift 2 van de vergunning, waarin is bepaald dat de omgevingsvergunning voor 20 jaar is verleend.
Intrekken gronden
7. Op de zitting heeft [appellant sub 2] het betoog dat het bouwplan in strijd is met de regels uit het bestemmingsplan "Parkeren en wonen" en de "parkeerregels Hollands Kroon 2018" en het betoog dat de watertoets onvolledig en onvoldoende gemotiveerd is, ingetrokken. Wit Flowerbulbs heeft op zitting haar beroep ingetrokken.
Ontvankelijkheid beroep [appellant sub 2]
8. De raad en het college hebben de ontvankelijkheid van het beroep van [appellant sub 2] ter discussie gesteld. Volgens hen heeft [appellant sub 2] slechts beperkt zicht op het plangebied Moerbeek 10 en geen zicht op Moerbeek 6/6a en is zijn woning op ruime afstand van de percelen gelegen. Hij ondervindt geen gevolgen van enige betekenis als gevolg van het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning. De raad en het college stellen zich op het standpunt dat [appellant sub 2] geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en zijn beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
8.1.
De raad en het college worden niet gevolgd in dat standpunt. [appellant sub 2] heeft een zienswijze ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan en de ontwerp-omgevingsvergunning. Uit de rechtspraak van de Afdeling naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021, Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7 (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:953) volgt dat degene die geen belanghebbende is bij een besluit, maar die wel een zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit op basis van de in het nationale omgevingsrecht gegeven mogelijkheid daartoe, sowieso in beroep kan komen. Dus los van de vraag of hij belanghebbende is. Het beroep van [appellant sub 2] is, gelet hierop, dan ook ontvankelijk.
Regelgeving
9. De voor deze zaak relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Beoordeling van het beroep van [appellant sub 2]
Het bestemmingsplan
10. [ appellant sub 2] betoogt dat het bestemmingsplan in strijd is met de Omgevingsverordening NH2020 (hierna: de omgevingsverordening). Ingevolge artikel 6.33, eerste lid, onder g, van de omgevingsverordening mag huisvesting van tijdelijke werknemers alleen plaatsvinden, indien deze wordt voorzien binnen het agrarisch bouwperceel, huisvesting plaatsvindt ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf en er sprake is van een ondergeschikte functie ten opzichte van dit volwaardig agrarisch bedrijf. Het bestemmingsplan voldoet volgens [appellant sub 2] aan geen van deze drie voorwaarden.
10.1.
Ingevolge artikel 6.33, eerste lid, aanhef en onder g, van de omgevingsverordening kan een ruimtelijk plan ter plaatse van het werkingsgebied agrarische bedrijven voorzien in agrarische bedrijven, waarbij geldt dat ten behoeve van de bedrijfsvoering kan worden voorzien in de huisvesting van tijdelijke werknemers, indien (i) de huisvesting wordt voorzien binnen het bouwperceel en (ii) het een ondergeschikte functie ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf betreft.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 3, van bijlage 1 van omgevingsverordening wordt onder een volwaardig agrarisch bedrijf verstaan een agrarisch bedrijf dat tenminste aan één volledige arbeidskracht een inkomen verschaft.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder 4, van bijlage 1 wordt onder agrarisch bouwperceel verstaan: een aaneengesloten stuk grond waarop bebouwing met een hoofdgebouw en bijbehorende gebouwen van een agrarisch bedrijf is toegestaan.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder 83, van bijlage 1 wordt onder ruimtelijk plan verstaan:
a. bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening;
b. wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de Wet ruimtelijke ordening;
c. beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening;
d. omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bestemmingsplan of van de beheersverordening wordt afgeweken, voor zover het betreft de planologische gebruiksactiviteiten als genoemd in artikel 4, onderdelen 9 en 11, van bijlage II bij het Besluit ruimtelijke ordening;
e. omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bestemmingsplan of van de beheersverordening wordt afgeweken; of
f. projectuitvoeringsbesluit als bedoeld in artikel 2.10 van de Crisis- en herstelwet.
Ingevolge artikel 4.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen, van omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2° of 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, omtrent de daarbij behorende toelichting of onderbouwing, alsmede omtrent de inhoud van beheersverordeningen.
10.2.
De in artikel 6.33, eerste lid, aanhef en onder g, van de omgevingsverordening vermelde mogelijkheid van het voorzien in de huisvesting van tijdelijke werknemers ten behoeve van de bedrijfsvoering heeft een regeling gevonden in artikel 3.4, aanhef en onder a, en artikel 3.6, onder c, van de planregels. Ingevolge deze bepalingen kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1, aanhef, voor de bouw van woonunits voor tijdelijke werknemers, en ingevolge artikel 3.5, aanhef en onder j en l, voor het gebruik van bedrijfsgebouwen voor een logiesfunctie voor tijdelijke werknemers.
In artikel 3.4, aanhef en onder a, aanhef en onder 2, en artikel 3.6, onder c, onder 3, van de planregels is als voorwaarde voor de verlening van een dergelijke omgevingsvergunning onder meer gesteld dat de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend mits voldaan wordt aan de "Beleidsregels logiesfuncties tijdelijke medewerkers Hollands Kroon" (vastgesteld op 8 oktober 2019) dan wel de ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning geldende beleidsregels die zien op de logiesfuncties van tijdelijke medewerkers.
De voorwaarden, die art. 6.33, eerste lid, aanhef en onder g van de Omgevingsverordening stelt aan het in een ruimtelijk plan voorzien in de huisvesting van tijdelijke werknemers zijn niet als voorwaarden voor de toepassing van de hiervoor bedoelde binnenplanse afwijkingsmogelijkheden in de regels van het bestemmingsplan opgenomen.
10.3.
De Afdeling stelt vast dat de artikelen 3.4, onder a, onder 2 en artikel 3.6, onder c, onder 3 van de planregels zogenoemde dynamische verwijzingen bevatten, omdat deze bepaling verwijst naar de ten tijde van de aanvraag om een omgevingsvergunning geldende beleidsregels. Op grond van artikel 4:84 van de Awb kan worden afgeweken van deze beleidsregels. Op grond van artikel 6 van de beleidsregels worden initiatieven waarover het college een positieve grondhouding heeft ingenomen, maar die niet passen binnen de kaders van de beleidsregels, voorgelegd aan de raad, en kan - zoals ter zitting is toegelicht - ten behoeve van een dergelijk initiatief toepassing worden gegeven aan bedoelde binnenplanse afwijkingsbevoegdheden als de raad met het voorgelegde initiatief instemt.
10.4.
Ingevolge art. 6.33, eerste lid, aanhef en onder g van de provinciale omgevingsverordening mag een ruimtelijk plan als een bestemmingsplan voorzien in de huisvesting van tijdelijke werknemers als die huisvesting maar binnen het bouwperceel plaatsvindt en het een ondergeschikte functie ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf betreft. Het onderhavige bestemmingsplan voorziet niet bij recht in de huisvesting van tijdelijke werknemers, maar via de binnenplanse afwijkingsbevoegdheden, als opgenomen in de artikelen 3.4, aanhef en onder a, en 3.6, onder c van de planregels. De in artikel 6.33, eerste lid, aanhef en onder g, van de omgevingsverordening opgenomen voorwaarden zijn in de regels van het bestemmingsplan plan niet als voorwaarden, waaronder toepassing mag worden gegeven aan bedoelde binnenplanse afwijkingsbevoegdheden, opgenomen. Wel in de beleidsregels, waarnaar in de in de planregels opgenomen regeling van die afwijkingsbevoegdheden wordt verwezen, en waarbij het dynamische verwijzingen betreft. Een binnenplanse afwijkingsomgevingsvergunning, als bedoeld in art. 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚, van de Wabo, wordt in artikel 1, aanhef en onder 83, van bijlage 1 van de omgevingsverordening niet gelijk gesteld met een ruimtelijk plan, zodat bij het toepassen van die binnenplanse afwijkingsbevoegdheden geen toetsing aan artikel 6.33, eerste lid, aanhef en onder g, van de omgevingsverordening aan de orde is. Ook wordt in artikel 4.1, eerste lid, van de Wro het instrument van een binnenplanse afwijkingsomgevingsvergunning, als bedoeld in art. 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1˚, van de Wabo, niet genoemd.
In dat licht bezien komt artikel 6.33, eerste lid, aanhef en onder g, van de omgevingsverordening met de daarin opgenomen voorwaarden waaronder in de huisvesting van tijdelijke werknemers mag worden voorzien, niet rechtstreeks bij het toepassing geven aan bedoelde binnenplanse afwijkingsbevoegdheden in beeld. Weliswaar zijn deze voorwaarden in de beleidsregels opgenomen, en moet door de daartoe in de planregels opgenomen verwijzingen naar deze beleidsregels bij de toepassing van deze binnenplanse afwijkingsbevoegdheden aan de beleidsregels worden voldaan, maar deze beleidsregels kunnen - in tegenstelling tot een bestemmingsplan - worden gewijzigd zonder dat op de totstandkoming ervan afdeling 3.4 van de Awb van toepassing is en ook zonder dat tegen de wijziging ervan rechtstreeks rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. Voorts is aan een beleidsregel inherent dat daarvan op grond van artikel 4:84 van de Awb kan worden afgeweken. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 27 oktober 2021 ECLI:NL:RVS:2021:2388, onder 9.4. Ook is van belang dat in de beleidsregels zelf ook een afwijkingsmogelijkheid is opgenomen. Ingevolge artikel 6 kan immers aan niet binnen de kaders van de beleidsregels passende huisvestingsinitiatieven voor tijdelijke werknemers toch medewerking worden verleend, als het college van burgemeester en wethouders daarvoor een positieve grondhouding hebben ingenomen en de raad daarmee heeft ingestemd.
Uit het voorgaande volgt dat in het bestemmingsplan onvoldoende is gewaarborgd dat bij het toepassen van de daarin opgenomen binnenplanse afwijkingsbevoegdheden als bedoeld in de artikelen 3.4, aanhef en onder a en 3.6, onder c de in artikel 6.33, eerste lid, aanhef en onder g van de omgevingsverordening opgenomen voorwaarden in acht zullen worden genomen. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2022 ECLI:NL:RVS:2022:1434, onder 22.4. Het plan is daarom in strijd met artikel 6.33, eerste lid, aanhef en onder g van de omgevingsverordening vastgesteld.
10.5.
De Afdeling is verder van oordeel dat de reikwijdte van de bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan onvoldoende duidelijk is.
In artikel 3.4, aanhef en onder a, van de planregels is bepaald dat het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning kan afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1, aanhef, ten behoeve van de bouw van woonunits voor tijdelijke werknemers, met dien verstande dat wordt voldaan aan de bouwregels van 3.2.1, onder a tot en met f. Ingevolge artikel 3.2.1, aanhef en onder a en b, van de planregels worden gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd en wordt per bouwvlak slechts voor één agrarisch bedrijf gebouwd, met inachtneming van lid 3.1, onder k. Ingevolge artikel 3.1, onder k, worden de met de aanduiding "relatie" met elkaar verbonden percelen als één bedrijf beschouwd.
Op de verbeelding van het bestemmingsplan is een verbindingslijn tussen de twee bouwvlakken, tevens bestemmingsvlakken, met de bestemming "Agrarisch met waarden" op de percelen Moerbeek 6/6a en Moerbeek 10 weergegeven. Deze bouwvlakken grenzen niet aan elkaar. Blijkens de legenda is de aanduiding "relatie" aangegeven op de verbeelding op dezelfde wijze als een bouwvlak, te weten met een figuur bestaande uit een zwarte lijn. Uit artikel 3.1, onder k, van de planregels in samenhang bezien met de verbeelding volgt dat de twee percelen Moerbeek 6/6a en 10, waarop de twee bouwvlakken zich bevinden, als één bedrijf worden beschouwd. Maar de gevolgen van de vaststelling dat de twee percelen als één bedrijf worden aangemerkt zijn naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende duidelijk. Op de zitting heeft de raad aangegeven dat met de verbindingslijn tussen de bouwvlakken en artikel 3.1, onder k, van de planregels is bedoeld te voorzien in één agrarisch bouwperceel, bestaande uit Moerbeek 6/6a en Moerbeek 10, waar bebouwing voor één agrarisch bedrijf mogelijk is. Dit volgt echter niet uit de verbeelding en artikel 3.2.1, aanhef en onder a en b, in samenhang gelezen met artikel 3.1, onder k, van de planregels. Die artikelen bepalen niets over bouwpercelen, maar uitsluitend over bouwvlakken en de omschrijvingen van een bouwvlak en een bouwperceel in de planregels zijn niet gelijk. Ingevolge artikel 1, onder 27, van de planregels wordt onder een bouwvlak verstaan: "een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten". Een bouwperceel is in 1, onder 25 omschreven als "een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten". Voorts is geen sprake van een bouwperceel, als bedoeld in de planregels of de omgevingsverordening, nu de percelen Moerbeek 6/6a en 10 niet aan elkaar grenzen en van een aaneengesloten stuk grond dan ook geen sprake is. De regeling is in zoverre dan ook in strijd met artikel 6.33, eerste lid, aanhef en onder g, in samenhang gelezen met artikel 1, aanhef en onder 4, van bijlage 1 van de omgevingsverordening.
Uit de regeling volgt verder niet eenduidig of op de met de lijn verbonden bouwvlakken op de verbeelding tezamen slechts één agrarisch bedrijf mag worden gebouwd, zoals de raad kennelijk heeft bedoeld, dan wel dat per bouwvlak (ten behoeve van) één agrarisch bedrijf mag worden gebouwd.
10.6.
De Afdeling is ook van oordeel dat de reikwijdte van de afwijkingsbevoegdheid voor het bouwen onvoldoende duidelijk is.
In artikel 3.6, onder c, aanhef en onder 2, van de planregels is bepaald dat binnen een bouwperceel van een agrarisch bedrijf niet meer dan veertig tijdelijke werknemers worden gehuisvest. Ingevolge artikel 1, lid 1.25, van de planregels wordt onder bouwperceel verstaan "een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten". Uit de toelichting van de raad blijkt dat met de verbindingslijn op de verbeelding in samenhang gelezen met artikel 3.1, onder k, van de planregels is bedoeld één agrarisch bouwperceel te realiseren, bestaand uit de percelen Moerbeek 6/6a en Moerbeek 10. Maar de percelen Moerbeek 6/6a en 10 betreffen geen aaneengesloten stuk grond. Tussen de percelen zijn andere percelen gelegen. Dat het om één bouwperceel zou gaan volgt ook niet uit de aanduiding "relatie" op de verbeelding in samenhang gelezen met artikel 3.1, onder k, van de planregels, nu daaruit slechts volgt dat de twee percelen samen als één agrarisch bedrijf worden beschouwd.
Uit het voorgaande volgt dat niet duidelijk is of de beperking voor de verlening van een omgevingsvergunning voor het gebruik van bedrijfsgebouwen voor een logiesfunctie voor tijdelijke werknemers, dat "binnen een bouwperceel van een agrarisch bedrijf niet meer dan veertig tijdelijke werknemers worden gehuisvest", voor de percelen Moerbeek 6/6a en 10 gezamenlijk geldt. Deze percelen zijn niet aaneengesloten en vormen aldus volgens de omschrijving van artikel 1, lid 1.25 van de planregels niet één bouwperceel. Gelet daarop zijn de percelen mogelijkerwijs te beschouwen als twee afzonderlijke bouwpercelen, waarbij op ieder perceel over de band van de afwijkingsbevoegdheid van artikel 3.6, onder c, van de planregels maximaal 40 tijdelijke werknemers zouden mogen worden gehuisvest. Terwijl uit onder meer de plantoelichting kan worden afgeleid dat met het bestemmingsplan is bedoeld te voorzien in een logiesaccommodatie voor de huisvesting van maximaal 40 personen.
10.7.
Uit wat onder 10.4, 10.5 en 10.6 is overwogen, volgt dat het bestemmingsplan in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel en artikel 6.33, eerste lid, aanhef en onder g, van de omgevingsverordening. Nu de aanleiding voor het bestemmingsplan het voorzien in de huisvesting van tijdelijke werknemers is, dient het volledige bestemmingsplan te worden vernietigd.
Het betoog slaagt.
11. Uit het voorgaande volgt dat wat [appellant sub 2] voor het overige heeft aangevoerd met betrekking tot het bestemmingsplan geen bespreking meer behoeft.
De omgevingsvergunning
12. Zoals hiervoor is overwogen onder 10.7 komt het bestemmingsplan voor vernietiging in aanmerking. De omgevingsvergunning voor het bouwen van een logiesaccommodatie voor maximaal 40 tijdelijke werknemers en het aanleggen van een grondkering/damwand op het perceel konden dan ook niet op het plan worden gebaseerd. Dit besluit dient te worden vernietigd.
13. Uit het voorgaande volgt dat wat [appellant sub 2] verder nog heeft aangevoerd over de omgevingsvergunning geen bespreking meer behoeft.
Conclusie beroepen
14. Het beroep van Wit Flowerbulbs is op de zitting ingetrokken. Het beroep van [appellant sub 2] tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan en het besluit om een omgevingsvergunning te verlenen is gegrond. De besluiten van 28 oktober 2021 dienen te worden vernietigd wegens strijd met artikel 6:33, aanhef en onder g, van de omgevingsverordening en artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Het college dient opnieuw op de aanvraag om omgevingsvergunning van Wit Flowerbulbs te beslissen.
15. Ter voorlichting van partijen merkt de Afdeling nog op dat tegen een nieuw besluit op de aanvraag om omgevingsvergunning in beginsel eerst beroep openstaat bij de rechtbank.
16. De raad en het college moeten de proceskosten vergoeden.
Elektronisch plan
17. Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.
verklaart het beroep van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Hollands Kroon van 28 oktober 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Moerbeek 6/6a en 10 ’t Veld";
III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hollands Kroon van 28 oktober 2021, kenmerk Z-273270;
IV. draagt de raad van de gemeente Hollands Kroon op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
V. veroordeelt de raad en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hollands Kroon tot vergoeding van bij [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.674,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen de bestuursorganen aan hun verplichting hebben voldaan;
VI. gelast dat de raad en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hollands Kroon aan [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 181,00, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen de bestuursorganen aan hun verplichting hebben voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Hoekstra
voorzitter
w.g. Kos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2023
580

BIJLAGE

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Omgevingsverordening NH2020 (zoals die luidde ten tijde van belang)
Artikel 6.33 Agrarische bedrijven
1.Een ruimtelijk plan kan ter plaatse van het werkingsgebied agrarische bedrijven voorzien in agrarische bedrijven, waarbij geldt dat:
[..]
g. ten behoeve van de bedrijfsvoering kan worden voorzien in de huisvesting van tijdelijke werknemers, indien:
i. de huisvesting wordt voorzien binnen het bouwperceel, en;
ii. het een ondergeschikte functie ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf betreft.
Indien het agrarisch bedrijf is gelegen in veenpolderlandschap, bevat het ruimtelijk plan een verbod op het scheuren van grasland, tenzij wordt aangetoond dat dit bijdraagt aan meer biodiversiteit in het grasland en daarbij bodemerosie en extra CO2 uitstoot wordt vermeden.
Bijlage 1 Begrippen
Voor de toepassing van deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder:
[..]
3. agrarisch bedrijf: een bedrijf gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of het houden van dieren, daaronder begrepen een productiegerichte paardenhouderij, houtteelt, zaadveredeling en de teelt van watergebonden organismen als planten, algen, weekdieren, schelpdieren en vissen
4. agrarisch bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond waarop bebouwing met een hoofdgebouw en bijbehorende gebouwen van een agrarisch bedrijf is toegestaan
[..]
83. ruimtelijk plan:
a. bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening;
b. wijzigings- of uitwerkingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de Wet ruimtelijke ordening;
c. beheersverordening als bedoeld in artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening;
d. omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bestemmingsplan of van de beheersverordening wordt afgeweken, voor zover het betreft de planologische gebruiksactiviteiten als genoemd in artikel 4, onderdelen 9 en 11, van bijlage II bij het Besluit ruimtelijke ordening;
e. omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bestemmingsplan of van de beheersverordening wordt afgeweken; of
f. projectuitvoeringsbesluit als bedoeld in artikel 2.10 van de Crisis- en herstelwet.
[..]
102. volwaardig agrarisch bedrijf: een agrarisch bedrijf dat tenminste aan één volledige arbeidskracht een inkomen verschaft
Bestemmingsplan "Moerbeek 6/6a en 10 ’t Veld"
Artikel 3 Agrarisch met waarden
3.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. de uitoefening van akkerbouw- en tuinbouwbedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
b. het hobbymatig agrarisch gebruik (waaronder het houden van paarden) en het weiden van paarden ten behoeve van een bedrijfsmatige paardenhouderij dan wel een paardenhouderij als nevenactiviteit;
c. bedrijfswoningen, met dien verstande dat per bedrijf niet meer dan één bedrijfswoning is toegestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer bedraagt, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en bedrijven, mits:
1. niet meer dan 1/3 deel van de totale oppervlakte van de bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 120 m2, voor de uitoefening van het aan huis verbonden beroep of bedrijf wordt gebruikt;
2. alleen activiteiten worden uitgevoerd die niet meldingplichtig zijn in het kader van de milieuwetgeving en die genoemd zijn in Bijlage 1 bij deze regels, dan wel naar aard en invloed daarmee gelijk te stellen zijn;
3. geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
4. geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
5. het niet zodanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
6. het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
7. er geen reclame-uitingen groter dan 0,50 m2 bij of aan de woning worden geplaatst, met een maximum aantal van 1, onder de voorwaarde dat deze niet verlicht mag zijn;
8. degene die het aan huis verbonden beroep of bedrijf uitoefent, tevens de bewoner van de woning is;
9. er geen activiteiten ten aanzien van een horecabedrijf of een seksinrichting worden uitgeoefend;
10. er geen detailhandel plaatsvindt, anders dan onderschikte detailhandel;
11. buitenopslag ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan binnen de grenzen van het achtererfgebied;
d. behoud en versterking van aanwezige cultuurhistorische waarden in de vorm van waardevolle bestaande verkavelingspatronen;
en tevens voor:
e. medegebruik ten behoeve van aan de agrarische bedrijfsvoering ondergeschikte nevenactiviteiten in de vorm van:
1. hobbymatige bed & breakfast voor niet meer dan vier personen, met dien verstande dat:
- deze functie uitsluitend in de bestaande bedrijfswoning en/of de bestaande bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend;
- er geen eigen kookgelegenheid is toegestaan;
- permanente bewoning niet is toegestaan;
- geen overwegende hinder wordt of kan worden toegebracht aan het woon- en leefmilieu;
- geen onevenredige hinder wordt of kan worden toegebracht aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- het niet zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreft die verkeersoverlast veroorzaken of die verkeersmaatregelen noodzakelijk maken;
- het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
2. ondergeschikte detailhandel voor zover deze direct gerelateerd is aan de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
3. bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 van de als Bijlage 2 bij deze regels opgenomen Staat van bedrijven;
4. paardenhouderij, tot een oppervlakte van niet meer dan 300 m2, exclusief de oppervlakte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de paardenhouderij als nevenactiviteit, zoals een paardenbak, trainingsmolen en longeercirkel;
met de daarbij behorende:
f. groenvoorzieningen;
g. openbare nutsvoorzieningen;
h. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
i. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
j. waterlopen- en partijen;
met dien verstande dat:
k. de met de aanduiding 'relatie' met elkaar verbonden percelen als één bedrijf worden beschouwd.
3.2
Bouwregels
3.2.1
Bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, ten behoeve van de uitoefening van agrarische bedrijven gelden de volgende regels:
a. gebouwen worden uitsluitend binnen het bouwvlak gebouwd;
b. per bouwvlak wordt slechts voor één agrarisch bedrijf gebouwd, met inachtneming van lid 3.1, sub k;
c. gebouwen worden niet minder dan 5,00 m achter (het verlengde van) de achtergevel van een bedrijfswoning gebouwd, dan wel op de bestaande afstand indien deze minder is;
d. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan respectievelijk 7,00 m en 12,00 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer is;
e. de dakhelling bedraagt niet minder dan 15°, dan wel niet minder dan de bestaande dakhelling, indien deze minder is;
f. de afstand tot een gemeenschappelijke bouwgrens bedraagt niet minder dan 2,50 m, dan wel ten minste de bestaande afstand, indien deze minder is.
3.4
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. lid 3.2.1, aanhef, ten behoeve van de bouw van woonunits voor tijdelijke werknemers, met dien verstande dat:|
1. wordt voldaan aan de bouwregels van 3.2.1, sub a tot en met f;
2. wordt voldaan aan de 'Beleidsregels logiesfuncties tijdelijke medewerkers Hollands Kroon' (vastgesteld op 8 oktober 2019) dan wel de ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning geldende beleidsregels die zien op de logiesfuncties van tijdelijke medewerkers.
3.5
Specifieke gebruiksregels
Als gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving als bedoeld lid 3.1 wordt in ieder geval aangemerkt:
[..]
j. het gebruik van gronden en bebouwing voor een logiesfunctie voor tijdelijke werknemers, anders dan op een bestaande locatie en in bestaande omvang;
[..]
l. het gebruik van bijbehorende bouwwerken als afhankelijke woonruimte;
[..].
3.6
Afwijken van de gebruiksregels
[..]
c. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5, sub j en l, voor het gebruik van bedrijfsgebouwen voor een logiesfunctie voor tijdelijke werknemers, met dien verstande dat:
1. tijdelijke werknemers zowel in agrarische bedrijfsbebouwing als in woonunits mogen worden gehuisvest;
2. binnen een bouwperceel van een agrarisch bedrijf niet meer dan veertig tijdelijke werknemers worden gehuisvest;
3. de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bepaalde in sublid 3.5, sub j, voor de logiesfunctie voor tijdelijke werknemers wordt uitsluitend verleend mits voldaan wordt aan de 'Beleidsregels logiesfuncties tijdelijke medewerkers Hollands Kroon' (vastgesteld op 8 oktober 2019) dan wel de ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning geldende beleidsregels die zien op de logiesfuncties van tijdelijke medewerkers.
[..].
3.7
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
1. het dempen of (ver)graven van sloten en andere waterlopen;
2. het afgraven, ophogen en/of egaliseren van gronden;
3. het aanleggen van voet- en fietspaden;
4. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen;
5. het aanleggen van kavelpaden en andere verhardingen met een oppervlakte groter dan 100 m2.
1. Begrippen
[..]
1.9
agrarisch bedrijf:
een bedrijf in de vorm van een akkerbouwbedrijf, tuinbouwbedrijf of dierenhouderijbedrijf, dan wel in de vorm van een combinatie daarvan
[..]
1.14
bedrijf:
een onderneming waarin doorgaans met economisch oogmerk goederen worden vervaardigd, bewerkt, verwerkt en/of opgeslagen
[..]
1.25
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten
[..]
1.27
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten
Beleidsregels logiesfuncties tijdelijke medewerkers Hollands Kroon
Artikel 2 Algemene regels
1. Logiesfuncties doen geen onevenredige afbreuk aan, of leveren geen onevenredige hinder of beperkingen op voor aangrenzende of nabije functies en bestemmingen;
2. Logiesfuncties voorzien in een goed leefklimaat;
3. Logiesfuncties beschikken per logiesplek over ten minste 12 vierkante meter gebruiksoppervlakte en maximaal twee bedden per slaapvertrek;
4. De gemeente kan met de initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst en/of een anterieure overeenkomst sluiten, als een exploitatieplan voor het verhalen van gemaakte kosten noodzakelijk wordt gevonden;
5. Grootschalige logiesfuncties beschikken ten minste over een gezamenlijke recreatieruimte, waarbij de totale oppervlakte(n) van de ruimte(s) minimaal 2,5 vierkante meter per logiesplek omvat;
6. Logiesfuncties voorzien in voldoende parkeergelegenheid, als uitgangspunt geldt de CROW-normering Kamerverhuur (zelfstandig, niet-studenten);
7. De aaneengesloten logiesperiode voor een tijdelijke medewerker bedraagt maximaal 12 maanden;
8. De initiatiefnemer stelt een door de gemeente goed te keuren beheerplan op;
9. Vergunningen worden verleend voor maximaal 20 jaar.
Artikel 4 Logiesfuncties op een agrarisch bouwperceel
Logiesfuncties voor maximaal 40 tijdelijke werknemers bij een agrarisch bedrijf zijn mogelijk, als:
1. de logiesfunctie een ondergeschikte functie betreft ten opzichte van een agrarisch bedrijf dat op het desbetreffende perceel met een agrarische bestemming is gevestigd;
2. voor zover het te huisvesten aantal personen overeenstemt met de (tijdelijke) arbeidsbehoefte van het agrarisch bedrijf, en;
3. de beheerder ter plaatse aanwezig is op de momenten dat tijdelijke medewerkers ter plaatse verblijven.
Artikel 6
Initiatieven waarover burgemeester en wethouders een positieve grondhouding hebben ingenomen maar die niet passen binnen de kaders van deze regeling worden voorgelegd aan de raad.